Vaste contracten staan verder onder druk

Door de val van het kabinet is het onzeker wat er zal gebeuren met een ingrijpend wetsvoorstel dat paal en perk moet stellen aan tijdelijke contracten in het onderwijs.

Tekst Arno Kersten - Redactie Onderwijsblad - - 4 Minuten om te lezen

contract kopieeren

Na de val van het kabinet staan de onderwijsplannen, eind 2021 met veel ambitie gepresenteerd, na anderhalf jaar voor een deel alweer op losse schroeven. Zoals de maatregelen om het werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken door onder meer het aantal tijdelijke contracten terug te dringen. Het aandeel vaste dienstverbanden is de afgelopen tien jaar gestaag afgenomen, zoals het Onderwijsblad al eerder belichtte. Vooral in het voortgezet onderwijs en mbo zette die trend vorig schooljaar door, zo blijkt uit cijfers die uitvoeringsorganisatie DUO jaarlijks openbaar maakt.   

Kijk maar eens naar het voortgezet onderwijs. Vergeleken met een jaar ervoor is het aantal leraren met een tijdelijke aanstelling in het afgelopen schooljaar met ruim 1.500 toegenomen naar een kleine 17 duizend. De laatste twee jaar gaat het om een stijging van ruim drieduizend, oftewel ruim 22 procent. Het aantal docenten met een vast contract nam juist met duizend af. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs daalt het aantal vaste aanstellingen en nemen tijdelijke contracten steeds meer toe. Inmiddels heeft 78 procent van de mbo-docenten een vast contract. In het primair onderwijs is dat percentage de laatste paar jaar gestabiliseerd rond de 88.

Maatregelen 

Achter deze cijfers schuilen soms schrijnende verhalen van leerkrachten die almaar niet in aanmerking komen voor een vast dienstverband. Ze raken gedesillusioneerd en keren uiteindelijk het onderwijs de rug toe. Het wetsvoorstel Strategisch Personeelsbeleid wil daar iets aan doen, als onderdeel van een bredere aanpak van het lerarentekort. Bedoeld om al in te gaan op 1 augustus 2024, laat het schoolbesturen in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs zien waar goed personeelsbeleid aan moet voldoen. Het introduceert ook een paar opvallende, concrete maatregelen die alleen gelden voor het primair en voortgezet onderwijs. Zo maken medewerkers na een jaar aanspraak op een vast contract en worden er grenzen gesteld aan externe inhuur via uitzend- en detacheringsbureaus. Bovendien moet elk schoolbestuur ervoor zorgen dat 80 procent van de personeelsleden (alle medewerkers, niet specifiek leraren) een vast dienstverband heeft.  

De AOb is positief gestemd over het wetsvoorstel; de bond trekt al langer aan de bel over de vele tijdelijke aanstellingen, flexcontracten en uitzendconstructies. “Er zijn zeker veel goede werkgevers, maar ook teveel die het echt niet goed doen”, zo zei bestuurder Jelmer Evers al eerder. “Dit is wel degelijk een probleem in het vo.”

Werkgevers kijken er heel anders naar en namen de plannen onder vuur. ‘Ongewenst en overbodig’, zo klonk het bij de werkgeverskoepels in het funderend onderwijs. De stijging van het aantal tijdelijke contracten ligt niet aan onwelwillendheid, maar zou een gevolg zijn van de vele eenmalige geldstromen in het onderwijs, zoals de coronamiljarden uit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO). “Scholen hebben al 80 procent van de leraren in vaste dienst”, verklaarde VO-raad-voorzitter Henk Hagoort voor de zomer. Bij de internetconsultatie van het wetsvoorstel, die tot en met half juni open stond en 160 openbare reacties opleverde, verklaarde de VO-raad dat het voortgezet onderwijs ‘nagenoeg’ voldoet aan 80-procentsnorm voor vaste contracten.

Verhullend

De cijfers vertellen een ander verhaal. Van alle personeelsleden in deze sector -directie, leraren, ondersteuners- had 77 procent vorig schooljaar een vaste aanstelling. En vooral: de norm geldt voor elke werkgever afzonderlijk. Eén gemiddelde voor de hele sector verhult de verschillen tussen de instellingen; zo blijven de slechte appels verschuild tussen de goeie. Een analyse door het Onderwijsblad laat zien: het gros, drie op de vijf schoolbesturen in het vo, blijkt onder de 80-procentsnorm te zitten. 

In het primair onderwijs voldoet een ruime meerderheid van de instellingen wel aan die 80-procentsnorm. Mede door een flinke toename van ondersteuners, met veelal tijdelijke contracten, is de afgelopen jaren het gemiddelde over al het personeel hier wel stapsgewijs gedaald naar nog geen 83 procent. 

Alle opmerkingen uit de internetconsultatie worden beoordeeld en gewogen, zo liet een OCW-woordvoerder deze zomer weten. Hoe het daarna verder gaat, zal moeten blijken. Nu het kabinet demissionair is, bepaalt de Tweede Kamer welke onderwerpen ‘controversieel’ gelabeld worden en in de ijskast belanden. Als ook het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid dit lot beschoren is zodra het van de tekentafel komt, blijft het in de wacht tot een volgend kabinet besluit wat ermee zal gebeuren. En waarschijnlijk is het aantal tijdelijke contracten tegen die tijd weer verder toegenomen.

Controversieel verklaren

Woensdagochtend vergadert de Tweede Kamer-commissie OCW over de onderwerpen die controversieel verklaard zullen worden. De groslijst telt 109 afzonderlijke agendapunten met wetsvoorstellen, aangenomen moties en brieven die bij de Kamer liggen. Over de selectie die de OCW-commissie vandaag maakt, zal waarschijnlijk volgende week plenair gestemd worden. Die lijst is niet in beton gegoten: er kunnen later onderwerpen bijkomen of afgaan. Bij voorstellen die later naar de Kamer gaan, zoals het wetsvoorstel Strategisch Personeelsbeleid dat voorjaar 2024 wordt verwacht, zal de commissie dán afwegen of ze controversieel zijn zolang er nog geen nieuw kabinet is aangetreden. "Het demissionaire kabinet mag de grote problemen in het onderwijs niet laten liggen tot na de komende verkiezingen", aldus AOb-voorzitter Tamar van Gelder.