Rekenkamer: 1,6 miljard euro zorgde niet voor meer gelijkheid in mbo

Het extra geld om de kansen van mbo-studenten te verbeteren heeft nog weinig opgeleverd. Dat meldt de Algemene Rekenkamer. De achtergrond en thuissituatie van mbo-studenten is nog steeds van invloed op hun schoolloopbaan. Ook zijn er geen signalen dat de ongelijkheid afneemt.  

Tekst Karen Hagen - Redactie Onderwijsblad - - 3 Minuten om te lezen

Miljarden Rekenkamer

Beeld: Typetank

De Algemene Rekenkamer concludeert dat na eigen onderzoek waarvoor de maatregelen van de minister en het publieke geld ervoor onder de loep is genomen. De onderzoekers deden daarnaast een analyse op de data van DUO en spraken met  medewerkers van zeven verschillende mbo-instellingen.  

Miljarden

Tussen 2019 en 2022 heeft het ministerie van Onderwijs 1,6 miljard euro uitgetrokken om discriminatie en ongelijkheid tegen te gaan. Dit bedrag kwam bovenop het normale mbo-budget, het ging om eenmalig geld. In het rapport benoemen de onderzoekers dat de minister niet heeft gespecificeerd welk deel van die 1,6 miljard bestemd was voor gelijke kansen. Wel staat er voor de aankomende periode (2024-2027) ruim 1 miljard euro gepland voor het verbeteren van gelijke kansen.

Vooralsnog ziet de Algemene Rekenkamer -ondanks de forse investering de afgelopen periode- niet dat de achterstanden zijn verkleind. ‘We concluderen dat de minister van OCW niet weet of het de goede kant op gaat met de gelijke kansen van mbo-studenten in het algemeen en kwetsbare doelgroepen in het bijzonder. Ook de besturen van mbo-instellingen weten dit niet’, zo schrijven ze in het rapport. De Rekenkamer heeft geen bewijs kunnen vinden dat de ongelijke kansen in het mbo zijn teruggedrongen. 

We concluderen dat de minister niet weet of het de goede kant op gaat met de gelijke kansen van mbo-studenten

Zo zijn achtergrond en de thuissituatie van mbo-studenten nog altijd van invloed op hun onderwijsresultaten. De onderzoekers zien dat een deel van de studenten niet de kans krijgt om goed te presteren. Zo blijkt uit de analyse van de data dat niet-westerse mbo-studenten met 61 procent oververtegenwoordigd zijn in de entree-opleidingen, het laagste mbo-niveau.

Ouders hebben invloed op hoe studenten het doen in het mbo. Studenten van wie de ouders hoger opgeleid zijn, stromen zelf vaker door naar een hoger onderwijsniveau dan studenten met lager opgeleide ouders en ook heeft het invloed of studenten vroegtijdig stoppen met hun opleiding. Daarnaast speelt armoede een rol, zo haalden de onderzoekers uit de gesprekken.

Verschil per school

Naast achtergrond en thuissituatie ziet de Algemene Rekenkamer nog een factor die verschillen vergroot: de mbo-instellingen zelf. ‘Voor bepaalde mbo-studenten kan op de ene school kansenongelijkheid in stand blijven, terwijl ze op een andere mbo-school beter af zouden zijn’, zo schrijven de onderzoekers. Volgens de Rekenkamer zijn deze onwenselijke verschillen de schuld van de vrijheid die schoolbesturen hebben om eigen beleid en hun geld te besteden.

Voor bepaalde mbo-studenten kan op de ene school kansenongelijkheid in stand blijven, terwijl ze op een andere mbo-school beter af zouden zijn

En dat is ernstig. De Algemene Rekenkamer roept op om voor 1 miljard euro die nog beschikbaar komt voor kansengelijkheid wel concrete afspraken te maken. Op dit moment heeft de minister niet duidelijk gemaakt welke hulp studenten bijvoorbeeld minimaal kunnen verwachten als ze vastlopen. In het rapport pleit de Kamer voor concrete afspraken. ‘Spreek af welke resultaten in 2027 bereikt moeten zijn’, is de aanbeveling.

Niks concreets

AOb-hoofdbestuurder Andries Knol, zelf werkzaam als docent op het Deltion College en voorzitter van de BVMBO, is niet verbaasd over het rapport. “Wat je ziet is dat de MBO-raad (de werkgeverskoepel in het mbo) nooit iets concreet wil opschrijven. Wél het geld, maar geen concrete tegenprestatie.” Knol verwijst naar de huidige Werkagenda MBO. “Als je niks concreet opschrijft, zijn doelen makkelijk te halen of je hebt geen flauw idee of de doelen zijn gehaald. Precies zoals de Rekenkamer nu ook ziet.”

De AOb en Knol vinden dat het geld geoormerkt moet worden: “Dan verplicht je besturen het daaraan uit te geven. Wat nu te vaak gebeurt is dat alles op regionaal niveau of bij de instellingen wordt gelegd. Dat maakt het geld ‘onzichtbaar’. Er zijn geen landelijke afspraken, maar dat verergert de ongelijkheid juist. Elke school doet het namelijk anders, het hangt er dan maar net vanaf wat er staat in de strategische beleidsagenda van de school. Het erge is: dit gebeurt continu.”