Exameneisen en methodes compliceren taalonderwijs mbo
Docenten Nederlands op een mbo hebben soms wel met vier of vijf verschillende methodes te maken. En dat terwijl het gebruik ervan de motivatie en taalvaardigheid van studenten niet stimuleert. Vakoverstijgend werken is een oplossing, maar de praktijk is weerbarstig.
Na haar wethouderschap wilde Annika van Klinken niets liever dan weer terug het onderwijs in. Afgelopen oktober begon de docent Nederlands op roc Aventus in Apeldoorn, bij de niveau 2-opleidingen van de sectoren hospitality, sport en recreatie en zorg en welzijn. Elk begin is wennen, zeker als je halverwege het jaar instroomt, maar dat elke opleiding zo’n beetje met een andere methode werkt, maakt het werk er niet makkelijker op. “En ik ben al helemaal niet zo van de methodes”, vertelt ze. “Ik gebruik ze meer als kapstok en pas opdrachten aan de interesse en behoefte van de student aan. Dat kost misschien wat meer energie, maar het werpt zijn vruchten af en maakt mijn werk veel leuker.”
Nu heeft ze met drie verschillende methodes te maken, die elk ook weer verschillende edities kennen. “Er zijn studenten die vertraging hebben opgelopen, waardoor ik soms ook binnen een klas moet schakelen, want de nieuwe editie verschilt totaal van de oude”, legt ze uit. “Je moet hier als docent dus heel flexibel in zijn en dat ben ik gelukkig ook, maar ik zou dit toch graag anders zien.”
Veel tijd gaat verloren aan randzaken als het inloggen in die verschillende systemen
Zo zou ze het liefst de uren voor burgerschap en loopbaan erbij betrekken, zodat er meer tijd beschikbaar komt. Van Klinken: “Door er één generiek vak van te maken, kun je heel betekenisvol lesgeven. Nu gaat in mijn lesuur veel tijd verloren aan randzaken als het inloggen in die verschillende systemen, heel jammer. Als je het anders organiseert en een paar uur achter elkaar hebt, kun je langer en veel dieper op de stof ingaan.”
Niveau daalt
De ervaringen van Van Klinken staan niet op zichzelf. Uit het onderzoek Mbo-docenten Nederlands over hun vak uit 2018 blijkt dat docenten Nederlands massaal met methodes zijn gaan werken na de invoering van het referentiekader en de landelijke examinering. In deze methodes staat teaching to the test centraal: de oefeningen lijken erg op de opgaves in de examens. Het belangrijkste doel is dan ook het behalen van het examen en dat komt het taalvaardigheidsniveau van studenten niet ten goede. En dat is zes jaar later niet anders, gezien de recente rapporten over de dalende basisvaardigheden waaruit blijkt dat steeds meer jongeren onvoldoende geletterd het mbo verlaten.
Studenten met een taalachterstand hebben juist rijke taal en teksten nodig
“De onderzoeksgegevens uit 2018 zijn nog heel actueel”, vermoedt Erna van Koeven, taal- en leesexpert bij de Zwolse Hogeschool Windesheim. Dankzij het leesoffensief ‘Heel mbo leest’ besteden veel roc’s veel meer aandacht aan lezen. “Dat is echt een goede ontwikkeling, maar de meeste docenten Nederlands werken vooral nog met methodes. Dat is een probleem, omdat studenten vaak met een taalachterstand op school komen en juist rijke taal en teksten nodig hebben om dit in te halen. De taal in de methodes is simpeler gemaakt zodat zwakke lezers de teksten begrijpen, maar hierdoor groeit hun vaardigheid dus niet.” De oplossing zit in het creëren van een rijke taalomgeving. “En dat is best ingewikkeld op het mbo, want dat lukt niet in een uurtje. Eigenlijk zou taal aan alle vakken verbonden moeten worden.”
Hoge werkdruk
Uit het onderzoek van Van Koeven, waarvoor destijds 65 docenten Nederlands zijn geïnterviewd, blijkt dat het werk complex is. De populatie studenten is divers: ze komen van vmbo tot vwo en hun achtergrond en niveau verschillen sterk. Veel studenten kiezen bovendien voor het mbo om een beroep te leren en zijn niet erg gemotiveerd voor het vak Nederlands. De werkdruk is hoog, ook omdat docenten vaak binnen diverse afdelingen en opleidingen Nederlands geven. Zo zijn er docenten die dertig lesuren aan twintig verschillende klassen geven. ‘Doordat ze studenten soms weinig uren zien, hebben ze nauwelijks tijd om de lesstof door te werken of omdat ze zoveel lesuren geven, hebben ze geen tijd om na te denken over hoe ze hun onderwijs willen vormgeven’, aldus het rapport, en: ‘Docenten moeten in deze complexe situatie veelal zelf het wiel uitvinden.’
Herkenbaar, zegt Suzanne de Jonge, decaan en docent Nederlands op het Graafschap College in Doetinchem. Ze werkt er inmiddels met veel plezier tien jaar en begeleidt nu het traject JongLeren voor studenten die vanwege psychische problemen tijdelijk maatwerk nodig hebben. Omdat deze jongeren vanuit alle opleidingen komen, heeft ze in de praktijk te maken met vier of vijf verschillende methodes. “En dan kunnen ze ook nog digitaal werken, of alleen met het boek, dus dat verschilt ook nog”, zegt ze. Net als Annika van Klinken haalt ze er gewoon de opdrachten uit die ze zinvol vindt en past de stof aan waar nodig. “Een paar jaar geleden is besloten om het aantal methodes te beperken, zodat een student die overstapt, gewoon verder kan waar hij gebleven is. Maar in de praktijk komt het er niet van. Sommige docenten blijven vasthouden aan hun methode omdat ze die nu eenmaal gewend zijn.”
Veel winst
Ook De Jonge is voorstander van vakoverstijgend werken, een onderwerp dat onlangs met haar team van de logistieke opleidingen aan bod kwam. De Jonge: “Zo zou je leren solliciteren ook in het Engels kunnen doen. Of in plaats van saaie stukken tekst uit de methode kun je ook een tekst gebruiken die ze toch al moeten lezen voor een beroepsspecifiek vak. Daar is echt heel veel winst te behalen, niet alleen qua tijd, maar ook omdat studenten gemotiveerder raken als de stof interessanter wordt.”
Het is alleen niet zomaar van de grond, denkt ze. “Wat het misschien ingewikkeld maakt, is dat veel docenten uit het bedrijfsleven komen. Zij hebben ontzettend veel kennis van het beroep, maar minder tools om studenten te motiveren iets te leren dan iemand van de pabo of lerarenopleiding.”
Het is een ongelooflijke handicap als je niet goed kunt lezen
Het zijn vooral praktische bezwaren die vakoverstijgend werken in de weg kunnen staan. Dat blijkt ook uit de pilot die Erna van Koeven in 2018 begeleidde op roc Deltion College in Zwolle om taal, lezen en burgerschap te integreren. Het legde de basis voor haar boek Rijke taal voor (v)mbo. “Het is prachtig, maar de praktijk blijkt weerbarstig. Zo worden sommige docenten Nederlands er onrustig van omdat ze bang zijn dat ze studenten te weinig voorbereiden op de examens. En vrezen docenten burgerschap dat hun vak verdwijnt.”
Van Koeven ziet ook docenten die er het nut niet zo van inzien, die zeggen: als studenten het nu nog niet kunnen, dan leren ze het nooit. “Hoe groter de achterstand, hoe intensiever het traject moet zijn, maar het kan wel”, benadrukt ze. “Het is makkelijk gezegd dat deze studenten het niet nodig hebben voor hun beroep, maar het is een ongelooflijke handicap als je niet goed kunt lezen. Dat betekent dat ze niet goed kunnen functioneren in onze maatschappij en nooit verder komen. Dus ja, het kost tijd, maar die investering is hard nodig om deze jongeren een kansrijke toekomst te bieden.”
Contextrijk werken
“Wat de pilot in elk geval duidelijk maakt, is dat contextrijk werken werkt”, vertelt Lammie Prins, projectleider generieke vakken op het Deltion College in Zwolle. Ze gaf destijds als docent Nederlands les aan beveiligers en handhavers in opleiding. “Studenten raken meer gemotiveerd als je bij hun interesse aansluit. In de methode staan lessen los van elkaar, dat is onnatuurlijk. Vaardigheden als lezen, spreken en schrijven kun je in opdrachten juist prima combineren en koppelen aan de beroepscontext.”
En dat is volgens haar helemaal niet zo ingewikkeld. “Als je weet welk doel je in een les wilt bereiken, dan is alles om je heen bruikbaar als lesmateriaal: van een item op de radio tot een opmerking op social media. Een artikel uit de krant kun je samen gaan lezen, er verhelderingsvragen over stellen, maar je kan er ook een discussie over voeren of ze er een reactie op laten schrijven. Zo ben je echt met taal aan de slag en kilometers aan het maken.”
Door professionaliseringstrajecten en inspiratiesessies werkt inmiddels een steeds grotere groep docenten Nederlands en Engels binnen het Deltion College op een contextrijke manier. “Ook nieuwe medewerkers nemen we mee in dit verhaal, dus die groep wordt steeds groter”, zegt Prins. “De methode kan daarbij nog prima als houvast dienen, maar we zeggen daarbij ook: kijk eens kritisch wat je in je les doet en hoe het taalrijker kan.”
Herijking taaleisen
Om de taalvaardigheid van mbo-studenten te vergroten, vindt in opdracht van demissionair minister Robbert Dijkgraaf een herijking van de Nederlandse taaleisen plaats. Prins is samen met Van Koeven lid van het expertteam dat voor de zomer een advies zal uitbrengen. Prins: “Dat studenten niet taalvaardiger worden, heeft alles te maken met de manier waarop er op dit moment geëxamineerd wordt. Een vraag als ‘welk woord voor opsomming vind je in alinea 3’, test alleen of hij die kennis in huis heeft, niet of hij begrijpt wat er staat. Hoe we tot een betere afronding van taal op het mbo kunnen komen, nemen we nu onder de loep.”
Annika van Klinken voelt zich op roc Aventus inmiddels als een vis in het water. Haar wens om het aantal methodes te beperken, wordt serieus genomen. “Terug naar één methode voor het hele roc is misschien een utopie, maar binnen elke sector zou al heel mooi zijn.” Ook haar plan om meer vakoverstijgend te werken, legt ze hier en daar al in de week. “Collega’s staan daar echt voor open. Ik weet ook wel dat het morgen niet zomaar anders is, maar ik wil heel graag met dit plan aan de slag. Als scholier vond ik Nederlands verschrikkelijk. Ik heb bewust voor dit belangrijke vak gekozen omdat ik die docent wil zijn die studenten wel weet te raken, bij wie ze zich gezien voelen en met een lach het lokaal uitgaan. Als dat lukt, is dat echt genieten.”
De ervaringen in de pilot met het integreren van burgerschap, taal en lezen zijn vastgelegd in een brochure. Ga naar lezen.nl en zoek op burgerschap.