Alle

Verheggen: ‘Nieuw curriculum vereist tijd, ruimte en middelen'

Genoeg tijd, ruimte en opleidingsmogelijkheden voor docenten zijn de belangrijkste voorwaarden om het nieuwe curriculum goed op scholen uit te werken. Dat zegt AOb-voorzitter Liesbeth Verheggen. Met de lerarentekorten is dat een uitdaging.

Tekst Karen Hagen - Redactie Onderwijsblad - - 3 Minuten om te lezen

33218801038_50c466fa0f_o-1

Beeld: Typetank

In het eindadvies: ‘Samen bouwen aan het primair en voortgezet onderwijs van morgen’ aan de onderwijsminister adviseert de coördinatiegroep van Curriculum.nu, waar Verheggen samen met de andere onderwijsbonden inzit, dat er voldoende tijd, ruimte en middelen nodig zijn om het nieuwe curriculum tot een succes te maken. Daarnaast moet het nadenken over het curriculum en nieuwe aanpassingen een doorlopend proces worden in de scholen. Verheggen: “In het buitenland nemen ze voor zoiets jaren de tijd om het goed in te voeren. Dat is hier ook nodig. De politiek moet niet zeggen dat het in augustus 2020 allemaal gerealiseerd moet zijn.”

Door de lerarentekorten is het lastig om die tijd en ruimte te vinden, aldus de AOb-voorzitter. “Wij staken niet voor niks op 6 november en we roepen het kabinet dan wederom op om extra te investeren in het onderwijs.”

Het onder de loep nemen van het curriculum was van belang om de overladenheid van het onderwijsprogramma tegen te gaan, meer samenhang te krijgen tussen de curricula in het primair en voortgezet onderwijs en om het te updaten op basis van de eisen van nu. Sinds vandaag liggen er voor negen leergebieden definitieve voorstellen. “Het nieuwe curriculum en het nadenken erover helpt scholen voorkomen dat elk maatschappelijk probleem bij het onderwijs over de schutting wordt gegooid”, zegt Verheggen.

Inspraak en hoofdrol

In 2015 begon het curriculumproces onder leiding van hoogleraar Paul Schnabel met de naam Onderwijs2032. Het idee voor vernieuwing kwam van voormalig staatssecretaris Sander Dekker. De AOb heeft toen gepleit voor meer inspraak van leraren. Die inspraak is er gekomen. “Wij vonden dat Schnabel het proces erg topdown had ingericht, terwijl de leraar en de schoolleiders aan zet moeten zijn.” Uiteindelijk kregen de leraren en schoolleiders hierdoor de hoofdrol en het initiatief bij de herziening van het curriculum. Verheggen: “Er kwamen ontwikkelscholen, het werkveld kon meepraten en voorstellen doen. Iedereen die mee wilde doen, kon meedoen. Helaas lukte dat niet altijd vanwege de lerarentekorten.”

De politiek gaat over de wat-vraag, de professionals over de hoe-vraag

Vandaag zijn alle plannen aan de Tweede Kamer gestuurd. “De politiek gaat over de wat-vraag. Dus wat leerlingen moeten leren”, zegt de AOb-voorzitter. “De professionals op de scholen gaan over de hoe-vraag. Zij moeten de ruimte krijgen om dit naar eigen inzicht in te vullen.” Over de inhoud van de voorstellen doet de AOb geen uitspraken. “Wij zullen niet zeggen of we voor of tegen realistisch rekenen zijn of dat we het aanleren van het optellen en aftrekken van gelijknamige breuken willen afschaffen."

"Onze taak is vooral om te kijken wat nodig is om het vorm te kunnen geven en hoe we zorgen voor voldoende inspraak en draagvlak van het werkveld zelf.” De AOb stuurt daarom vandaag naar alle leden in het primair en voortgezet onderwijs een mail met een enquête over het nieuwe curriculum. Leden mogen dan een oordeel geven over de inhoudelijke voorstellen en het proces. Verheggen: “Een breed draagvlak is een voorwaarde voor een succesvolle uitwerking.”

Lees ook het interview met Theo Douma, voorzitter van de coördinatiegroep Curriculum.nu.