Alle

Burgerschapsonderwijs kan veel beter

Nederlandse jongeren weten minder van democratie en burgerschap dan leeftijdsgenoten in vergelijkbare landen, zoals Denemarken en Vlaanderen. De verschillen in kennis tussen leerlingen zijn hier groter en jongeren geven aan dat het schoolklimaat in Nederland minder open is. “We kunnen concluderen dat het burgerschapsonderwijs nog enorm kan verbeteren”, zegt onderzoeker Anne Bert Dijkstra van de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Tekst Karen Hagen - Redactie Onderwijsblad - - 2 Minuten om te lezen

burgerschaponderwijs

Beeld: TechniekBeeldbank.nu

Dijkstra werkte mee aan het gisteren gepubliceerde onderzoek ‘Burgerschap in het voortgezet onderwijs’. Aan de studie deden 2812 Nederlandse tweedejaars leerlingen mee die zitten in een vmbo-, havo- of vwo-klas. De resultaten zijn vergeleken met andere landen.

Sinds 2005 staat in de wet dat scholen aandacht moeten besteden aan burgerschap. Dijkstra zegt dat het vak zich sinds die tijd weinig lijkt te ontwikkelen. Zeker als je het vergelijkt met de vier Scandinavische landen en Vlaanderen. “Het valt bijvoorbeeld op dat het kennisniveau hier lager ligt”, zegt Dijkstra. “In Nederland scoort ongeveer 35 procent van de leerlingen op het hoogste kennisniveau, in andere landen ligt dat percentage op 50 tot 60 procent.”

Kennis

Het gaat dan bijvoorbeeld om kennis over het parlement, stemrecht, hoe verkiezingen werken, hoe besluiten worden genomen en belangrijke onderwerpen zoals gelijkwaardigheid. Het onderzoek laat zien dat Nederlandse leerlingen minder belang hechten aan verkiezingen en minder van plan zijn te gaan stemmen dan jongeren in de vergelijkbare landen. Ook geven Nederlandse leerlingen aan dat er minder aandacht is voor burgerschap en minder sprake is van activiteiten, zoals voor debatteren, meepraten over de gang van zaken op school of verkiezingen voor de leerlingraad.

Wat de onderzoekers opvalt is het klassenklimaat: Nederlandse leerlingen ervaren een minder open klimaat dan in de vergelijkbare landen. Dijkstra: “Dan gaat het erom of er ruimte is voor een open gesprek en of docenten verschillende perspectieven laten zien, een factor die belangrijk is om burgerschap te stimuleren.”

Wat de onderzoekers opvalt is het klassenklimaat: Nederlandse leerlingen ervaren een minder open klimaat dan in de vergelijkbare landen.

De docenten in Nederland voelen zich bekwaam om aspecten van het burgerschapsonderwijs te behandelen. “Ze stimuleren leerlingen kritisch te denken en weten hoe je omgaat met bronnen op internet”, zegt Dijkstra. “Ze voelen zich minder bekwaam in het uitleggen van inhoudelijke thema’s, zoals de werking van de grondwet.” Een verschil met de andere landen is dat Nederlandse docenten minder gebruikmaken van activiteiten buiten de school of groepswerk. “Vaak gebruiken ze methodes en verwerkingsopdrachten. Ze doen minder aan opdrachten waarvoor leerlingen buiten de school op pad moeten.”

Spiegel

Dijkstra benadrukt dat de ene aanpak niet beter is dan de andere. “Internationaal onderzoek is waardevol omdat het duidelijk maakt waar sterke punten liggen, en de punten die aandacht vragen. Het houdt een spiegel voor. Maar er is veel ruimte voor verbetering. Dit onderzoek biedt daarvoor de aanknopingspunten.”

Die verbetering komt niet vanzelf. De onderzoekers doen er aanbevelingen voor. “Scholen vinden burgerschap belangrijk maar zeggen ook dat het een ingewikkelde opdracht is”, zegt Dijkstra. Het zou goed zijn als de opdracht wordt verhelderd en scholen moeten worden ondersteund, bijvoorbeeld door in netwerken goede voorbeelden uit te wisselen of effectieve aanpakken te ontwikkelen. Dat is belangrijk, zo schrijven de onderzoekers, want ‘een vitale democratische samenleving is geen vanzelfsprekendheid.’