Meisjes. Ach ja: vlijtige meisjes. Daar weten we wel raad mee in de klas. Maar wat doen we met die beweeglijke, drukke en achterblijvende jongens? Oud-leerkrachten Lauk Woltring en Dick van der Wateren publiceerden er een boek over getiteld ‘De ontwikkeling van jongens in het onderwijs’.
Jongens ontwikkelen zich, zeker op jonge leeftijd, door dingen te doen. Woltring: “Ze beginnen ergens en kijken waar het schip strandt. Ze zijn meer gericht op prestaties en minder op sociaal contact: ‘Ik vind het leuk als je me aardig vindt, maar ik ben nu even bezig om een hele hoge blokkentoren te bouwen’.” Overigens eerst de disclaimer, zegt Van der Wateren: “We generaliseren hier even, voor de helderheid. Maar alle jongens zijn anders, en alle meisjes ook. We hebben het hier dus over de gemiddelde groepskenmerken.” Waarvan akte.
Maar goed: van dingen doen, van experimenteren, van fouten maken en het ervaren van de gevolgen, leren veel jongens soms meer dan van stilzitten en luisteren. Woltring: “Helaas ligt overal in ons onderwijs de nadruk op cognitieve vaardigheden. Zelfs al in de kleuterklas. Groep 1 en 2 zouden speels blijven? Forget it.”
Daarom: doe iets, beweeg. Onderwijs kan meer zijn dan zitten en leren. Van der Wateren: “Toen ik zelf nog voor de klas stond hebben we met de hele klas natuurkunde-experimenten bedacht en uitgevoerd. Iedereen enthousiast, groot succes. Ook bij de meisjes trouwens.”
Jongens ontwikkelen zich onregelmatiger dan meisjes. Ze maken soms tussensprintjes op het ene gebied om dan op het andere gebied een tijd stil te staan. Jammer dus dat er bij het leerstof-jaarklassensysteem van iedere leerling op hetzelfde moment dezelfde prestaties worden verwacht. “Ons onderwijs is een systeem waarbij leerlingen als aapjes door toetshoepels moeten springen”, zegt Van der Wateren. “Maar doordat jongens zich onregelmatiger ontwikkelen, voldoen ze minder vaak aan de norm dan meisjes – of vertikken ze het gewoon om op commando te springen. En als je als jongen eenmaal het stempel hebt gekregen dat je achterblijft, kom je daar niet zomaar meer vanaf.”
Jongens hobbelen in de ontwikkeling van hun taalvaardigheid vaak achter de meisjes aan. “Onderwijs is vaak talig en op dat gebied zijn meisjes in het voordeel”, zegt Woltring. “Jongens kunnen vaak maar een paar emoties onder woorden brengen: boos, trots en somber. Meisjes hebben een veel groter vocabulaire. Dat wil niet zeggen dat jongens dommer zijn of minder geleerd hebben: ze weten het alleen nog niet zo goed te formuleren. En ze gaan zich afweren als de leerkracht hen met veel woorden benadert of corrigeert.”
In het onderwijs werken veel vrouwen. En die hebben vaker last van de experimenteerdrift en de korte aandachtsspanne van jongens. Van der Wateren: “Bij meisjes komt empathie vroeger tot ontwikkeling, waardoor zij meer aanpassend vermogen hebben – ze voegen zich makkelijker naar de leerkracht. Jongens niet, en daardoor worden zij van jongs af aan gecorrigeerd: ‘Wat doe je daar?!’ Dan trekken ze zich terug, en rennen ze na schooltijd naar buiten: eindelijk vrij! Dat komt hun onderwijs niet ten goede.”
Daarom: benader jongens positiever en gebruik hun beweeglijkheid en experimenteerdrift in je onderwijs. En geef jongens de mogelijkheid om af en toe te resetten, om in de relatie met de leerkracht weer vanaf nul te beginnen. Woltring: “Jongens testen af tot hoe ver ze kunnen gaan. En gaan dan dus ook soms over de schreef. Benoem dat, maar blijf het ze niet nadragen. Want dan gaat het bergafwaarts tussen jullie.” Nieuwe les? Nieuwe ronde, nieuwe kansen.
Woltring: “Ik had een jongen in de klas die erg lastig was. Daar ben ik gewoon eens mee gaan praten: Wat moet ik doen om jou te bereiken, wat wil je van me? Hij was verrast en vertelde me dat ik hem af en toe maar gewoon op z’n donder moest geven. Door mijn vraag voelde hij zich gezien en gehoord, dat wil eigenlijk iedereen.”
Het vermogen tot zelfsturing, zoals anticipatie en planning, komt bij veel jongens later op gang dan bij meisjes. Van der Wateren: “Slimme jongens halen het tot 3-havo op hun intelligentie. Daarna moeten ze echt dingen gaan plannen, en dan gaan ze de mist in.” Maar plannen kun je leren. Woltring: “Vraag bijvoorbeeld eens aan je klas wie schoolwerk voor de volgende dag mee naar huis durft te nemen. Kijk dan zodra dat lukt of je werk voor twee dagen mee kunt geven. Na een tijdje kan iedereen zo een week vooruit plannen. Niet verwijten, maar uitdagen. En een beetje helpen.”
Van der Wateren: “Door alle nadruk op het toetscircus is er in het onderwijs vaak weinig tijd om aan te sluiten bij interesses van jongens.” Woltring: “School boeide me zelf vroeger van geen kanten. Ik maakte liever thuis raketjes, die dan ontploften in de keuken – moeder boos, natuurlijk. Waarom kun je dat niet op school doen en onderzoeken?” “Dat geldt overigens ook voor meisjes”, zegt Van der Wateren. “Jongens zijn vaak minder aangepast dan goed voor ze is, maar meisjes passen zich te veel aan. Daag ook hen uit.”
Maak contact. Wie is deze jongen, wat gaat er in hem om? Wat heeft hij op dit moment van mij nodig? Dat geldt ook weer voor meisjes, natuurlijk. Maar jongens doen het op dit moment nu eenmaal wat slechter in ons onderwijs, dus zij hebben het contact nog harder nodig. “Jongens die teleurgesteld raken in school, die afstromen of uitvallen, zijn kat in ‘t bakkie voor rechtse politici of voor de haaien die in de shisha lounge rondzwemmen. Dat is voor niemand goed, zeker niet voor de jongens zelf. Dus houd ze bij de les.”