Twee derde stille reserve overweegt leraarschap
Mensen die een pabodiploma hebben, maar nu niet voor de klas staan, willen best in het primair onderwijs werken. Maar dan moeten ze wel voldoende tijd hebben voor de kinderen in de klas.
Als tweede voorwaarde voor terugkeer noemt de groep het salaris. Dat moet minstens zo hoog zijn als wat ze nu verdienen. Onderzoeksjournalistiek platform Investico deed voor dagblad Trouw, de Groene Amsterdammer en het Onderwijsblad onderzoek onder de ‘stille reserve’, zo worden bevoegden die niet voor de klas staan ook wel genoemd. 640 van hen reageerden.
“Hoewel ik het lesgeven met veel plezier deed, vond ik het ook een hondenbaan”, schrijft een van de inactieve leerkrachten. “Zo veel en altijd bezig… Dan nog de schandelijke beloning. Het is niet voor niets dat er te weinig leerkrachten zijn.”
Bijna twee derde van de stille reserve overweegt terug te keren als leraar in het primair onderwijs, of wil alsnog een poging wagen. 19 procent zegt dit ‘zeker wel’ te willen en 45 procent ‘misschien’. Ongeveer een vijfde van de personen die de enquête invulden ging direct na de pabo iets anders doen. OCW rekende deze zomer uit dat minimaal 31 duizend mensen tot de stille reserve behoren. Zo’n zesduizend van hen ontvangen een uitkering.
Vast contract
De Investico-enquête geeft een scherp beeld van de problematiek in de afgelopen jaren en nu. De groep die nooit aan de slag is gegaan in het onderwijs kon tot voor kort vaak geen vaste baan krijgen. Zij noemen een vast contract dan ook iets vaker als voorwaarde voor terugkeer (31 procent) dan de groep die wel in het onderwijs heeft gewerkt (22 procent).
Respondenten die eerder voor de klas hebben gestaan hielden daar vaak al relatief snel weer mee op. Twaalf procent haakte binnen een jaar af en 35 procent stopte met lesgeven voor het vijfde jaar. Dat strookt met cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Zij berekende in 2016 dat 15 tot 26 procent van de leraren al uitstroomt na een jaar lesgeven.
Werkdruk grootste probleem
Wie de stille reserve wil porren voor het onderwijs, moet zorgen dat leraren voldoende tijd voor de kinderen hebben (43 procent), dat er ondersteuning is voor kinderen met gedragsproblemen (27 procent) en dat er grenzen worden gesteld aan het aantal taken dat een leraar heeft (27 procent). Samen met het salaris (28 procent) vormen deze maatregelen de top-4 aan voorwaarden voor terugkeer.
Werkdruk voert daarnaast ook de lijst aan van redenen voor vertrek. Een derde van respondenten noemt ‘te hoge werkdruk’ als oorzaak voor het afzwaaien, gevolgd door ‘veel administratieve werkzaamheden’ (18 procent) en op nummer drie: ‘te laag salaris’ (16 procent).
Eén van de geënquêteerden reageert: “Ik heb een paar jaar geleden overwogen terug te gaan en ter voorbereiding stage gelopen bij een vriendin in het onderwijs. Het werd mij toen duidelijk dat de werkdruk alleen maar hoger was geworden.”
Het verbaast Liesbeth Verheggen, voorzitter van de AOb, niet dat werkdruk zwaarder weegt dan salaris. “Mensen gaan het onderwijs in omdat ze scholieren verder willen helpen bij hun ontwikkeling en als dat niet lukt, is het enorm frustrerend. Tegelijk is het een kip-ei-verhaal. Je kunt alleen gezonde docententeams krijgen als het salaris op orde is. De beloning van leraren is nu zo ontoereikend dat je bij havisten en vwo’ers die zich op verschillende loopbanen oriënteren eigenlijk altijd het onderspit delft. Zeker als je ze daarbij ook nog het eerlijke verhaal vertelt dat één op de vier leraren in het primair onderwijs met een burn-out te maken krijgt omdat er wordt overvraagd.”
Onderwijs zwaarder dan zorg
Stille reservisten die elders werken doen dat ook in de zorgsector: 10 procent van hen heeft daar een baan. Op de vraag waarom men de zorg – toch ook niet mild als het gaat om werkdruk – verkoos boven het onderwijs, geven de respondenten aan toch minder werkdruk, minder stress en meer flexibiliteit te ervaren in een functie in de zorg. Dit strookt met de burn-out cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waar het onderwijs bovenaan staat.
“Als ik naar huis ga, hoef ik niets meer te doen en niet meer over werk na te denken”, is een typerende reactie van iemand die de onderwijssector verwisselde voor de zorg.
Mannen vinden salaris belangrijker
Voor mannen speelt het salaris duidelijk een grotere rol dan voor vrouwen. 40 procent van de uitgestroomde mannen kruiste ‘te laag salaris’ aan als reden voor vertrek. Slechts 12 procent van de vrouwen deed dit. Dit verschil tussen de seksen speelt ook bij de afweging om eventueel weer voor de klas te gaan staan. Bijna de helft van de mannen noemt daar dat het salaris tenminste moet zijn wat zij momenteel verdienen, ten opzichte van een kwart van de vrouwen:
“Als ik nu terug zou gaan, ben ik een dief van mijn eigen portemonnee”
“Ook dat is een klassieker”, oordeelt Verheggen van de AOb. “Al jaren is bij mannen het salaris doorslaggevender dan bij vrouwen. Intussen veroveren vrouwen wel steeds meer de sectoren in de arbeidsmarkt waarin beter wordt betaald. En neemt de vraag naar hoogopgeleiden alleen maar toe. Het zullen dus eerder de vrouwen zijn die dezelfde financiële eisen gaan stellen. De hoogte van de salarissen moet daarom toch echt worden bijgesteld.”
In het Onderwijsblad van oktober wordt de inzet van de stille reserve als oplossing voor het lerarentekort beoordeeld. Lees het hele artikel hier.