PO
VO

Thuiszittend kind dwingt wethouder voorbij de cijfers te kijken

Pieter Kos was jarenlang onderwijswethouder in Den Helder, tot hij moest stoppen met die functie, omdat zijn toen 8-jarige zoontje thuis kwam te zitten van school. “Ik heb dankzij Otis geleerd dat je ook moet durven te kijken naar dingen die niet goed gaan.” 

Tekst Lisanne van Sadelhoff - redactie Onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

Pieter Kos en Otis Wethouder en thuiszitter foto Fred van Diem 01

Beeld: Fred van Diem

Op het gemeentehuis van Den Helder at onderwijswethouder Pieter Kos taart, samen met collega’s en schoolbestuurders. Het was destijds gelukt om het aantal thuiszittende leerlingen terug te dringen van 4,3 naar 2,8 procent. “Ik zat daar gewoon táárt te eten”, zegt hij er nu over. “Terwijl die 2,8 procent nog steeds niet naar school ging.”

Schaamte komt vaak achteraf, in het geval van Kos een paar jaar later, toen zijn zoon Otis zich ongewild voegde bij de grote groep van inmiddels tienduizenden thuiszittende leerlingen die ons land telt. Kos en zijn vrouw moesten een school kiezen toen hun zoon 2 was, “zo gaat dat tegenwoordig”. Ze kozen voor de vrije school, eentje lekker dichtbij, met een mooi groen veldje ervoor. “We hadden geen glazen bol en hadden geen idee dat het misschien niet de állerbeste plek voor hem zou zijn.”

Daar kwamen ze pas achter toen Otis in groep 3 zat. Een energiek, sportief, vriendelijk en nieuwsgierig kind van toen 7 jaar. Een basketballertje. Een grapjesmaker. Druk, ja dat zeker. Maar zo druk dat de school hem niet meer kon handelen? “Otis kwam altijd heel enthousiast terug van het buitenspelen en vond het dan ingewikkeld om weer rustig in de klas te zitten. Hij had het zwaar met die omslagmomenten, vertelde zijn leerkracht. In mijn beleving was dat een gesprek zoals je dat over ieder kind zou hebben. Elk kind heeft iets te leren. Maar dat dat zou leiden tot een thuiszitsituatie? Nooit gedacht.”

Wij zagen ook: het team donderde om

De school waar Otis op zat, was er een die uit zijn voegen knapte. Het management had besloten te groeien, niet langer één, maar twee groepen 1, 2, 3, enzovoorts. Dat lukte, maar het aantal leraren groeide niet hard genoeg mee. “Ik zat destijds in de medezeggenschapsraad, en wij zagen ook: het team donderde om: 20 procent van het personeel was uitgevallen.” Uiteindelijk besloot een nieuwe directeur kinderen die meer aandacht vroegen - in zijn ogen te veel aandacht voor wat het team aankon - te schorsen. Eerst een dag, toen een week, en toen was het volgens de leiding beter dat Otis helemaal niet meer zou komen. 

“Op een random donderdag moet je je kind vertellen dat hij thuis moet blijven.” Zijn broodtrommel hoeft niet meer gevuld, de jas hoeft niet meer aan, zijn rugzakje kon aan de kapstok blijven hangen. “Je wil je kind naar zijn vriendjes en vriendinnetjes brengen, ik ben ervan overtuigd dat de helft wordt aangeleerd door sociaal contact, door de groep. En mijn vrouw en ik hadden allebei een drukke baan. Het was schipperen, ik moest ineens zeggen: ‘Jongens, ik kan niet meer op locatie werken, ik doe het in de avonduren’. Ik had dat nooit zo beseft, dat een thuiszittend kind alles ontwrichtend is.”

Structuur

Het gezin probeerde de structuur erin te houden, om half 9 rekenen, daarna taal, om 11 uur pauze, even lezen. “Er was geen afleiding van een kluwen kinderen, maar je kunt niet thuis uren achter elkaar geconcentreerd in je eentje werken. Dus gingen we ook heel veel naar buiten. Hup, jas aan, het strand op, of naar het basketbalveld, even een uurtje stuiteren. Ik gaf Otis geschiedenisles aan de hand van de straatnamen. Ik vond dat, hoe rot de situatie ook was, wel heel waardevol. Welke vader kan nu dagenlang bij zijn kind zijn?” 

Hij stopte met zijn baan als onderwijswethouder om zijn kind les te geven - “ironisch, hè”. Hij zwaaide af met weemoed en pijn in ’t hart, maar ook met het oergevoel: het enige dat ertoe doet, is mijn zoon. Overdag was hij vader en degene die hielp bij het schoolwerk, ’s nachts was hij de piekeraar. De beklijvende en beangstigende gedachte: komt dit nog wel goed? “Het was een drama om een nieuwe plek te vinden. Scholen mogen weigeren.” 

Kos ging bellen. Als een malle. Naar elke regionale en zelfs landelijke organisatie die ook maar ‘iets’ met thuiszittende leerlingen te maken had. Hij sprak leerplichtambtenaren. Hij schreef scholen aan, wikte en woog over de toon: niet te smekend overkomen, maar wel laten zien: help ons. 

Cijfers

De situatie opende zijn ogen. Hij, de onderwijsman die in commissies en besturen zat, daarna wethouder werd, inmiddels ook wel doorgewinterd te noemen: hij had het misschien niet allemaal goed gedaan. Om nog maar even terug te komen op die 2,8 procent: dat is alsnog te veel. “Je focust je als politicus al snel op doelen in de vorm van cijfers. En zo’n doel behalen is een succes. Maar ik heb dankzij Otis geleerd dat je ook moet durven te kijken naar dingen die niet goed gaan.” 

Neem nou de plek waar Otis een aantal ochtenden per week naartoe ging tijdens zijn thuiszitperiode. Het jeugdteam wees Kos en zijn vrouw op Inzowijs, waar kinderen kunnen worden begeleid en zo een soepele overgang maken naar de plek waar ze uiteindelijk zullen ‘landen’: voor de één een plek binnen jeugdzorg, voor de ander speciaal onderwijs, voor weer een ander regulier onderwijs. “Het is geen school, maar je leert er wel, en ze kunnen ergens naartoe, die kinderen.” 

Kos had, met terugwerkende kracht, als wethouder “gewoon een stuk of drie, vier van die plekken uit de grond moeten stampen” in Den Helder. “Daar voel ik ongemak over. Het is goed om je te richten op de kinderen die naar school gaan. Juist ook op de kinderen die het thuis moeilijk hebben. Ik kreeg er echt energie van om zogenoemde lounges voor kinderen te creëren zodat ze na schooltijd in een relaxte omgeving, onder toezicht, hun huiswerk konden maken.” 

Hij was naar eigen zeggen veel bezig met: welke school groeit te hard, heeft een nieuw pand nodig, welke school is nu rustig maar gaat over tien, twintig jaar, door een babyboom, veel drukker worden? “Wethouderschap is ook: zorgen dat je het geld eerlijk verdeelt. Maar dat geld kan óók naar de kinderen gaan die niet op een school zitten. Zo’n tussenplek als waar Otis zat, geeft kinderen minder het gevoel dat ze in de wachtstand staan.”

Want: kinderen zijn niet achterlijk. “Otis wist dondersgoed dat er iets aan de hand was. Hij had het gevoel dat hij iets fout had gedaan. Dus hij wilde per se een filmpje maken voor de docent, waarin hij sorry zegt. Dus dat hebben we gedaan. Elke dag vroeg hij aan me: ‘Heb je al iets van de meester gehoord?’ Maar we kregen maar niets terug. Ja. Word ik nu toch emotioneel hè, als ik het hier over heb.” 

We konden hem rekenles geven, maar niet het contact met zijn leeftijdsgenoten

Het is hard, je kind zo te zien. “We konden hem rekenles geven, maar niet het contact met zijn leeftijdsgenoten bieden.” Zo viel het Kos op dat toen het sinterklaas was, afgelopen jaar, Otis niet zo goed wist wat hij moest vragen. “Omdat hij niet meer naar school ging, wist hij niet wat de laatste speelgoedtrends waren.” 

Normaal leven

Kos en zijn vrouw hebben Otis op scouting gedaan, en hij trainde vaker mee in een basketbalteam. “Je grijpt als ouder alles aan om je kind een zo normaal mogelijk leven te laten leiden in de tussentijd.”

Die ‘tussentijd’ duurde bij Otis bijna acht maanden. Pas toen was er een school, ook in Leiden, die zei: we durven dit wel aan. Otis bouwde op. Een ochtend, twee ochtend, twee volle dagen, en nu, sinds drie weken: volle schoolweken. En hij leefde op. Kos zegt het met trots: “Hij had een proeftijd van drie maanden, maar dat hebben we hem natuurlijk niet verteld. Hij doet het zo goed. Hij krijgt precies de juiste begrenzing.”

Het moet, zo zegt de oud-wethouder, makkelijker worden een nieuwe school te vinden voor thuiszittende leerlingen. “Het is in principe niet fout als scholen mogen zeggen: ‘Dit zien we niet zitten’, maar voor mijn gevoel gebeurde dat in het geval van Otis te makkelijk. Er moet een doorzetsysteem komen van leerlingen die ergens anders naartoe moeten.”

Kos schudt zijn hoofd: “Ik heb het wel duizend keer gehoord, van psychologen, leraren, andere hulpverleners: ‘We weten niet wat Otis’ schoolbehoefte is.’ Omdat hij geen diagnose had gekregen - volgens psychologen was er niet veel bijzonders aan de hand. Dan denk ik: ja, snap ik, maar ondertussen zit mijn kind met leerplicht al maanden thuis. Je hebt als samenleving ook voor die kinderen te zorgen.”

Dit interview is gepubliceerd in het Onderwijsblad van maart 2025.