Passend onderwijs schaadt leerlingen
In elke klas in het basis- en voortgezet onderwijs zitten gemiddeld meer dan drie leerlingen die geen extra ondersteuning ontvangen, maar dat wel nodig hebben. Dat is één van de uitkomsten van de AOb-enquête over passend onderwijs.
De zorgvraag is sinds de invoering van passend onderwijs, vijf jaar geleden, complexer geworden. Leerlingen worden pas doorverwezen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs als het in de ‘gewone’ klas echt niet meer gaat. Ze raken hierdoor onnodig beschadigd, vinden hun leraren.
AOb-leden uiten hun zorgen in een enquête onder 5179 leraren en ondersteuners werkzaam in primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs. “Dat er problemen met passend onderwijs zijn, was al wel duidelijk", vertelt AOb-beleidsmedewerker en onderzoeker Cornee Hoogerwerf. "Deze enquête maakt inzichtelijk hoe groot het probleem is.”
De drempel voor verwijzing naar speciaal onderwijs is te hoog
Gemiddeld hebben de respondenten 5,2 (basisschool) en 5,1 (middelbare school) leerlingen met extra ondersteuning in de klas. Ruim zeven op de tien leraren geven aan dat ze leerlingen hebben die geen extra ondersteuning ontvangen, maar dat eigenlijk wel nodig hebben. In het primair onderwijs komt dat per klas neer op gemiddeld 3,5 leerling en in het voortgezet onderwijs op 3,2 leerling.
Volgens 82 procent van de leraren en 70 procent van de respondenten met een functie in de leerlingenzorg is de drempel voor verwijzing naar speciaal onderwijs door het samenwerkingsverband te hoog gemaakt. “Omdat het speciaal onderwijs zoveel duurder is, wordt het expres moeilijk gemaakt een verwijzing te bemachtigen”, zegt Hoogerwerf. Bijna 70 procent van de leraren heeft leerlingen die beter af zouden zijn in het (voortgezet) speciaal onderwijs, maar daar niet terechtkunnen.
Onvoldoende expertise
Ruim de helft van de leraren zegt over de juiste expertise te beschikken om leerlingen met leerproblemen te begeleiden. De helft kan ook leerlingen met gedragsproblemen aan. Maar de ruime meerderheid van de leraren (69 procent) beschikt niet over de juiste expertise voor het verzorgen van onderwijs aan leerlingen met een verstandelijke beperking.
Schoolbreed is het niet veel beter gesteld. Volgens leraren (45 procent in het reguliere onderwijs) is er op school onvoldoende expertise om alle leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte te helpen. In zowel het reguliere als het speciaal onderwijs zijn de respondenten met een functie in de leerlingenzorg hierover (iets) positiever dan leraren.
Opvallend: van alle leraren die de afgelopen vijf jaar hun studie hebben afgerond, zegt maar liefst 62 procent dat er op de opleiding geen aandacht was voor passend onderwijs.
Er blijft te weinig tijd over voor de overige leerlingen
Doordat leraren veel tijd kwijt zijn met het bieden van extra ondersteuning, blijft er te weinig tijd over voor de overige leerlingen. Uit de open reacties blijkt dat dit vooral kinderen raakt die geen extra ondersteuning krijgen, maar wel moeite hebben om mee te komen. “Onder de huidige omstandigheden hebben te veel leerlingen geen baat bij passend onderwijs”, constateert AOb-beleidsmedewerker Hoogerwerf.
De groeiende klassengrootte verergert het probleem. Die is volgens de AOb-enquête in zowel het primair als het voortgezet onderwijs gemiddeld 24,2. In 2017 liet Onderwijsminister Arie Slob nog aan de Tweede Kamer weten dat de gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs op 23,1 leerlingen lag.
De extra handen in de klas verdwijnen als sneeuw voor de zon door het oplopende lerarentekort
Minder grote klassen, het vaststellen van een maximaal aantal zorgleerlingen per groep en meer handen in de klas vergroten volgens de respondenten de slagingskans van passend onderwijs.
Met het huidige lerarentekort zit dat er voorlopig niet in. In de open opmerkingen bij de enquête geven leraren aan dat de extra handen in de klas als sneeuw voor de zon verdwijnen door het oplopende lerarentekort. Ondersteuners is in de enquête gevraagd of zij wel eens alleen voor de klas staan als er geen invaller voor een leraar te vinden is. Bij 30 procent van de onderwijsondersteuners in het reguliere onderwijs is dit regelmatig of zelfs structureel het geval. Bij medewerkers in de leerlingenzorg ligt dit percentage op 17.
Alle uitkomsten inzien? Download het hele rapport.