Zet leerlingen in groepjes bij elkaar en ze gaan samenwerken. Of niet? “Groepsprocessen kunnen ook destructief uitwerken.” Hoe leer je je leerlingen samenwerken? Zeven tips.
Tekst: Marry Schoemaker Beeld: Nino Maissouradze
Sociaalpsycholoog Pieternel Dijkstra: “Op veel scholen is er geen duidelijke visie op samenwerken. Je moet weten wat je onder ‘samenwerken’ verstaat en de risico’s kennen. Groepsprocessen kunnen destructief werken. Het zelfbeeld van leerlingen kan worden aangetast, er kan afgunst ontstaan. En het is ongelooflijk suf als een samenwerkingsproject er door onkunde van de leerkracht op uitloopt dat problemen opgelost moeten worden door een kind dat de kar trekt. Daar knappen veel kinderen op af. Onder leerkrachten is vaak wel kennis over fases van groepsvorming, maar veelal ontbreekt kennis op het gebied van processen als emotionele besmetting, sociale vergelijking en social loafing (meeliften, red.). Verdiep je daarin en bespreek dit met collega’s, zodat je het proces van samenwerken goed kan inrichten.”
Trainer Judith Porcelijn, die zelf vele jaren in het basis- en middelbaar onderwijs werkte: “Volwassenen kunnen zich helaas vaak niet goed herinneren hoe het is om iets niet te kunnen. Vijf meisjes uit groep 4 vroegen me een keer vlak voor de zomervakantie of ze het keukentje in de klas mochten schoonmaken. Ik zei ja zonder verdere uitleg. Na de pauze zag het keukentje er glanzend uit, maar alle schoonmaakmiddelen waren op! Bespreek met de leerlingen wat ze verstaan onder samenwerken en leg uit hoe ze het kunnen aanpakken. Door de coronalockdowns hebben leerlingen trouwens ook minder kunnen oefenen met sociale vaardigheden.”
Judith Porcelijn: “Veel leerkrachten gebruiken inmiddels coöperatieve werkvormen. Per leerjaar kun je er het beste maximaal drie of vier aanleren. Als je die goed oefent, kun je ze eindeloos toepassen.” Zoals de werkvormen ontwikkeld door Spencer Kagan met als basisprincipes: alle leerlingen doen mee en nemen gelijkwaardig deel, ze hebben elkaar nodig om tot een goed resultaat te komen en zijn zoveel mogelijk tegelijk actief. Schoolleider Riëtte Smit van basisschool de Ark in Espel: “Vanaf groep 1 leren we de coöperatieve werkvormen bewust aan met een soort stappenplan, elk leerjaar komen er een paar bij. Vanaf het begin is duidelijk dat we deze werkvormen serieus nemen. Het is geen tussendoortje of spelletje. Als de leerlingen een paar werkvormen goed geoefend hebben, levert dat al veel op. Als leerkracht zie je ook steeds meer kansen om ze in de lessen in te zetten.” Ook op basisschool de Hoeksteen in Maurik wordt vanaf groep 1 met coöperatief leren gewerkt. Adjunct-directeur Helen Peeks: “Stagiairs en nieuwe leerkrachten worden hier ook in meegenomen. Op de pabo’s komt het vaak ook al aan bod. In de klaslokalen hangen platen met een overzicht van de werkvormen. Het is heel belangrijk dat het door het hele team gedragen wordt.”
Schoolleider Riëtte Smit: “In het begin moet je nog niet inzetten op de inhoud en het resultaat. Je kunt een werkvorm bijvoorbeeld oefenen tijdens een dagopening. Pas als de leerlingen de basisregels kennen en weten wat er verwacht wordt, kun je de werkvorm inzetten tijdens bijvoorbeeld rekenen of spelling. Soms is dat pas na de herfstvakantie. Dat is prima.”
Uit onderzoek blijkt dat groepjes van drie tot vier jongens en meisjes het meest effectief zijn. Riëtte Smit: “We zeggen vanaf groep 1 ‘Je hoeft niet met iedereen bevriend te zijn, maar moet wel met iedereen kunnen samenwerken’. Kinderen wisselen bij ons ook vaak van plek.” Voor wie wel met vastere groepjes werkt, tipt Judith Porcelijn de website stoeltjesdans.nl. Als er sterkte subgroepen zijn ontstaan in de groep, adviseert Pieternel Dijkstra te benoemen dat verschillen moeilijk, maar waardevol zijn en dat alle leerlingen deel zijn van de klas als overstijgende groep.
De theorie van sociale vergelijkingsprocessen stelt dat mensen het beste leren als ze zich kunnen optrekken aan iemand die iets net iets beter kan. Pieternel Dijkstra: “Als het verschil te groot is, werkt dat ontmoedigend. Als een kind zelfverzekerder is, kan het verschil wel groter zijn en heeft het een neerwaartse vergelijking met klasgenoten niet zo nodig. Een kind dat in bepaalde dingen veel beter is dan de rest, kan op andere dimensies wellicht wel iets leren van andere leerlingen. Zet leerlingen die met kop en schouder boven de rest uitsteken ook een keer bij elkaar om elkaar te prikkelen in een positieve competitie waarin het niet gaat om ‘wie is de beste’, maar om elkaar naar een hoger niveau te tillen.”
“Zet duidelijk op papier of op het bord wat de leerlingen moeten doen. Stap 1: aan tafel gaan zitten, stap 2: kies een voorzitter, stap 3: voorzitter geeft iedereen blaadje en pen, enzovoort”, adviseert trainer Judith Porcelijn. “Dat helpt leerlingen enorm. En de leerkracht rent niet de benen uit z’n lijf om alle groepjes te helpen en heeft daardoor tijd om het proces te observeren.” Sociaalpsycholoog Pieternel Dijkstra: “Kijk en luister en houd rekening met processen van emotionele besmetting: met name als leerlingen goed met elkaar op kunnen schieten, nemen ze snel emoties van elkaar over in mimiek en lichaamshouding. In een positieve stemming is het makkelijker om creatief te zijn en overstijgend te denken. Laat negatieve emoties daarom niet op z’n beloop. Erken en benoem ze en zorg voor een goede actie.”
Sommige leerlingen zullen extra begeleiding nodig hebben. Schoolleider Riëtte Smit: “Kinderen die het liefst alleen werken, proberen we zo te begeleiden dat ze stapje voor stapje leren samenwerken, bij voorkeur bij een vak of onderwerp waar ze zich al comfortabel bij voelen.” Judith Porcelijn: “Als steeds hetzelfde kind als voorzitter wordt gekozen, kun je de leerlingen vragen: ‘Wie heeft al goed afgekeken hoe het moet en durft het nu ook?’ En tegen de andere kinderen kun je dan zeggen: ‘Jullie zijn de volgende keer aan de beurt, kijk goed, dan kunnen jullie het straks ook.’”
Sociaalpsycholoog Pieternel Dijkstra: “De samenwerking moet transparant en controleerbaar zijn, zodat ieders rol en taak duidelijk is en iedereen zich verantwoordelijk voelt.” Trainer Judith Porcelijn: “Benoem het zichtbare gedrag wat je wilt zien. Niet: ‘Nu goed samenwerken’ of ‘doe goed je best’. Dat zijn lege termen. Evalueer met de leerlingen niet alleen het product, maar ook het proces. Hoeveel heeft iedereen gedaan? Hebben jullie een keer ruzie gehad? Hoe hebben jullie dat opgelost? Dat kost in het begin veel tijd, maar een goede samenwerking kan ervoor zorgen dat leerlingen heel ver kunnen komen.”