Promovendi betalen hun onderzoek steeds vaker zelf
De achttienduizend promovendi die niet in dienst zijn van een universiteit leven vaak onder het bestaansminimum. “Het is op het randje van uitbuiting.”
Taichi Ochi doet promotieonderzoek naar het personaliseren van depressiemedicatie. In april hoopt hij zijn proefschrift te verdedigen in de aula van de Rijksuniversiteit Groningen RUG. Ochi kwam toevallig in Groningen terecht. Hij werd geboren in Peru, groeide op in de VS, studeerde in Engeland en kwam in 2016 naar Nederland. Van een collega bij het Leidse biotechnologiebedrijf waar hij werkte, hoorde hij dat er in Groningen mogelijkheden waren om te promoveren in zijn vakgebied.
Hij kreeg een promotieplaats, maar kwam er pas achter dat het geen betaalde baan was toen hij naar Groningen wilde verhuizen. “Toen ik een verhuiskostenvergoeding wilde aanvragen ontdekte ik dat ik geen werknemer zou worden met een salaris, maar een promotiestudent met een beurs.”
Dit artikel lees je gratis uit het Onderwijsblad van januari 2023. Op de hoogte blijven van alles wat speelt in het onderwijs? Word lid van de AOb! En ontvang tien keer per jaar het Onderwijsblad.
CHECK ALLE VOORDELEN VAN HET LIDMAATSCHAP
Ochi is één van de vijftienhonderd deelnemers aan het omstreden experiment met beurspromovendi dat in 2016 van start ging. Vakbonden en promovendi liepen er vooraf al tegen te hoop. Promotieonderzoek is in hun ogen werk waar een salaris tegenover hoort te staan. Op de RUG na, zagen universiteiten daarom af van deelname. De Groningse universiteit zette door, omdat beurspromovendi goedkoper zijn dan werknemers. Daardoor kunnen met hetzelfde geld meer mensen promotieonderzoek doen.
Ochi ontvangt een studiebeurs van ongeveer 2000 euro per maand, vergelijkbaar met het maandsalaris van een promovendus die in dienst is. Maar hij krijgt geen vakantiegeld, bouwt geen pensioen op en krijgt ook geen eindejaarsuitkering. Hij grijpt niet alleen naast de verhuiskostenvergoeding, maar ook naast de tablet- en laptopregeling, de fietsprivéregeling en de reiskostenvergoeding.
Gaandeweg ontdekte Ochi ook immateriële nadelen. Promovendi die in dienst zijn, besteden een deel van hun werktijd aan het geven van onderwijs. “Als beurspromovendi les willen geven, moeten ze dat in hun vrije tijd doen”, vertelt Ochi. “En we worden er niet voor betaald. Dat maakt het voor ons lastig om onderwijservaring op te doen, terwijl je die ervaring wel nodig hebt als je een academische carrière ambieert.”
Tweederangs
De ongelijke behandeling zorgde voor veel onrust in Groningen. In 2019 stapten 48 studentpromovendi naar de rechter. Omdat ze hetzelfde werk doen als andere promovendi, eisten ze een arbeidscontract. Ze kregen ongelijk van de rechter omdat ze zelf hadden getekend voor het opleidingstraject met beurs. In hetzelfde jaar tekenden 239 studentpromovendi een petitie waarin ze onmiddellijke stopzetting van het experiment eisten en de mogelijkheid om hun promotietraject af te maken als werknemer. Ze hadden de steun van vakbonden, studentenorganisaties en promovendi-vertegenwoordigers, maar kregen geen gehoor bij het universiteitsbestuur.
Meer gepromoveerden afleveren was het doel van het experiment en dat is in Groningen gelukt. Toch besloot minister Robbert Dijkgraaf afgelopen zomer studentpromovendi na afloop van de proef in 2024 ‘niet in de wet te verankeren’. Uit de eindevaluatie, uitgevoerd door onderzoeksbureau ResearchNed, bleek dat het experiment voor tweespalt heeft gezorgd terwijl er geen overtuigende meerwaarde is. In zijn bestuurlijke reactie schreef Dijkgraaf: ‘Het draagvlak voor promotieonderwijs is zeer broos en het voortzetten past niet bij mijn streven naar meer rust en ruimte in het wetenschapssysteem en een goede positie voor alle onderzoekers.’
Taichi Ochi vindt het een goed besluit. Hij richtte in 2021 een partij op om studentpromovendi een stem te geven en veroverde meteen een zetel in de universiteitsraad. “Groningen heeft meer promovendi kunnen aannemen, er is meer onderzoek gedaan en dat is mooi. Maar er is een tweedeling ontstaan, de promotiestudenten voelen zich tweederangs.” Vakbonden en promovendivertegenwoordigers juichten. ‘Promoveren is werk’, twitterde Promovendi Netwerk Nederland (PNN) blij. ‘Wij onderschrijven het belang van meer uniformiteit en betere randvoorwaarden voor alle promovendi.”
Bijbaantjes
Misschien juichten zij te vroeg. Uit cijfers die de koepelorganisatie Universiteiten van Nederland vorig jaar naar buiten bracht, blijkt dat de helft van alle 37 duizend promovendi in Nederland niet op de loonlijst staat. Ruim zesduizend onderzoekers werken buiten de universiteit en promoveren op kosten van hun baas, bijna 5.900 buitenpromovendi voorzien zelf in hun levensonderhoud en 4.200 internationale promovendi brengen een beurs mee uit eigen land.
Een deel van de gratis promovendi heeft een goed betaalde baan of een royale beurs “maar wij krijgen signalen dat een groeiend aantal onder het bestaansminimum leeft”, zegt Charlotte de Blecourt, PNN-bestuurder arbeidsvoorwaarden. Het is moeilijk zicht te krijgen op de aantallen omdat onbetaalde promovendi niet altijd goed geregistreerd worden. “Ze zitten in een heel kwetsbare positie”, aldus De Blecourt. “Soms hebben ze niet eens een overeenkomst. Voor de werknemer-promovendus is alles in de cao geregeld, voor gratis promovendi is er helemaal niks geregeld. Ze hebben geen rechten.”
Over buitenlandse beurspromovendi is wat meer bekend dan over de buitenpromovendi die in hun eigen onderhoud voorzien. Uit gegevens die het onderzoeksjournalistieke platform Follow the Money vorig jaar heeft opgevraagd bij universiteiten blijkt dat er ruim negentienhonderd promovendi met een Chinese overheidsbeurs bezig zijn aan een proefschrift. Zij moeten rondkomen van 1350 euro in de maand. De beurzen die promovendi uit Brazilië, Indonesië, Vietnam, Colombia en Mexico meekrijgen, zijn vaak nog lager.
“Beurspromovendi hebben er vaak baantjes bij om rond te komen”, weet PNN-bestuurder Marcella Ibarra die zelf beurspromovendus is. “Ze doen overdag onderzoek en ’s avonds werken ze als maaltijdbezorger of in de horeca. Dat komt het wetenschappelijke werk natuurlijk niet ten goede.”
Ibarra komt uit Mexico en doet data-onderzoek naar openbaar vervoer en transport bij de Vrije Universiteit. Ze ontvangt een Mexicaanse overheidsbeurs van 1090 euro per maand, plus 680 euro per jaar voor de ziektekostenverzekering. Haar beursvertrekker vergoedt bovendien het collegegeld van 5000 euro dat ze jaarlijks aan de VU moet betalen voor het promotietraject. Terwijl elk afgerond proefschrift een universiteit een promotiepremie van 83.000 euro oplevert. Charlotte de Blecourt is dubbel over die premie: “Het is een prikkel om een proefschrift ook af te ronden, maar de premie is veel te hoog en daardoor wordt het een verdienmodel. Het loont om gratis promovendi binnen te halen.” Promovendi zijn vaak ontzettend gemotiveerd en gedreven en dat wordt misbruikt”, vindt de PNN-bestuurder. “Beurs- en buitenpromovendi worden behandeld als vrijwilliger, het is op het randje van uitbuiting.”
Vrijwilligerswerk
Universiteiten maken zich ook zorgen over promovendi die onder de armoedegrens leven, maar zeggen geen geld genoeg te hebben om alle onbetaalde promovendi in dienst te nemen.
Ze willen daarom net als de Groningse universiteit de mogelijkheid hebben om krappe buitenlandse beurzen aan te vullen, zonder dat de Belastingdienst de aanvullende beurs als inkomen ziet. De helft van de Groningse studentpromovendi brengt een beurs uit eigen land mee, de universiteit verhoogt die beurzen naar 2000 euro netto per maand.
Zover willen de andere universiteiten niet gaan. De Universiteit van Amsterdam heeft vorig jaar een afspraak gemaakt met de lokale belastinginspecteur. De UvA-faculteiten mogen de buitenlandse beurzen daardoor belastingvrij aanvullen tot 1500 euro per maand, het Amsterdamse bestaansminimum. De andere universiteiten willen dat de Amsterdamse afspraak landelijk beleid wordt en PNN steunt hun lobby.
Het is een dilemma, geeft Charlotte de Blecourt toe. Door aanvullende beurzen toe te staan, blijven universiteiten voorzien van goedkope promovendi. “Maar als mensen hier naartoe komen en gratis onderzoek doen, moeten ze wel fatsoenlijk kunnen leven”, vindt Marcella Ibarra. “Wij zien die aanvullende beurzen als een tijdelijke oplossing”, vult De Blecourt aan. “Alle promovendi zouden in dienst moeten zijn en daar streven wij ook naar, maar dat is een kwestie van lange adem.”
Buitenpromovendus heeft vaak tien jaar of langer nodig
De klassieke buitenpromovendus is een academicus met een baan buiten de universiteit die in de avonduren en op vrije dagen werkt aan een proefschrift. Zij ambiëren meestal geen wetenschappelijke carrière en doen vaak tien jaar of langer over hun promotieonderzoek. De klassieke buitenpromovendus bestaat nog steeds, maar er zijn ook jonge afgestudeerden die niet promoveren naast een baan, maar hun promotieonderzoek financieren met bijbaantjes en wel in de wetenschap willen meedraaien.
Zoals Dirk Alkemade, die bij de Universiteit Leiden werkt aan een biografisch proefschrift over Pieter Vreede (1750-1837). “Een onbekende politicus”, aldus de historicus. “Er is in Tilburg een parkeergarage naar hem genoemd, verder kom je hem nergens tegen, terwijl hij wel de grondlegger is van de democratie in Nederland. Vreede speelde een hoofdrol bij de totstandkoming van de eerste Nederlandse grondwet van 1798.”
Alkemade had al een beoogd promotor en zijn onderzoeksvoorstel werd goed beoordeeld, maar hij greep een paar keer naast een door NWO gefinancierde promotieplaats. Toch wil hij verder in de wetenschap. Daarom financiert hij zijn promotietraject met een paar kleine beurzen van cultuurfondsen, wat spaargeld, met administratieve en kleine onderwijsbanen aan de universiteit en als redactiesecretaris bij een wetenschappelijk tijdschrift.
“Ik heb hier bewust voor gekozen, al had ik natuurlijk liever een betaalde promotieplaats gehad. Aan de andere kant ben ik blij dat ik mijn eigen onderzoek kan doen. Ik kan mijn ambitie en bevlogenheid helemaal kwijt.”
Alkemade voelt zich gesteund door zijn promotor en collega’s. Storend is wel dat er voor buitenpromovendi geen onderzoeksbudget is. Als hij naar een wetenschappelijk conferentie in het buitenland gaat, moet hij alle kosten zelf betalen. “Tegenover die promotiepremie van 83.000 euro zouden wel wat meer faciliteiten mogen staan. Een fonds voor conferentiebezoek is toch wel het minste.”