PO
VO

Ouders willen kleinere klassen

Ook ouders willen kleinere klassen. Deze wens leeft al lang onder leraren, zeker sinds steeds meer leerlingen zorg of ondersteuning nodig hebben. Wordt de klas groter, dan daalt de ervaren kwaliteit van het onderwijs, blijkt nu uit onderzoek door Ouders & Onderwijs.

Tekst Joëlle Poortvliet - Redactie Onderwijsblad - - 4 Minuten om te lezen

iStock 1916612837

Beeld: iStock

Traditiegetrouw komt de stichting Ouders & Onderwijs, een organisatie voor ouders met kinderen in de schoolgaande leeftijd, een dag voordat de Onderwijsinspectie de Staat van het Onderwijs publiceert, met een eigen rapport: De staat van de ouder.  

Als het gaat om klassengrootte deden 1130 ouders (verzorgers) mee aan dit onderzoek. In Nederland zitten best veel kinderen in een klas van 26 leerlingen of groter: 39 procent in het primair onderwijs en 34 procent in het voortgezet onderwijs. Een vergelijkbaar aantal zit in een 'gemiddelde klas' van 21 t/m 25 kinderen, blijkt uit het rapport. Lobke Vlaming is directeur van Ouders & onderwijs: “Nederlandse klassen zijn behoorlijk groot vergeleken met klassen in het buitenland.” 

Misschien is klassengrootte wel de belangrijkste knop om aan te draaien

Vlaming: “Het lijkt alsof we het in Nederland niet over klassengrootte mogen hebben. Het zou onhaalbaar zijn, te duur en luchtfietserij. Want we hebben nu eenmaal te weinig leraren. Maar wat als we die discussie nu eens omdraaien? Hoeveel meer mensen zouden graag leraar willen worden of blijven als klassen kleiner zijn?” 

Ze vervolgt: “Misschien is het wel de belangrijkste knop is om aan te draaien. Voor de prestaties van leerlingen, maar ook voor de veiligheid en het mentale welzijn van kinderen. Er zijn relevante kabinetsplannen voor het onderwijs in de maak waarin het woord klassengrootte niet voorkomt. Dat vind ik bizar.”

Wordt de klas groter, dan daalt de onderwijskwaliteit, volgens de ouders

Voor ouders ligt het kantelpunt ongeveer bij 25 leerlingen. Wordt de klas groter, dan wordt de ervaren kwaliteit van het onderwijs beduidend lager. In klassen met 16 tot 20 leerlingen is 63 procent van de ouders (zeer) tevreden over de kwaliteit van het onderwijs. Wanneer een klas meer dan 30 kinderen heeft, is dat gedaald naar 45 procent.  

Dat effect is significant. Vlaming: “We hebben dat los van elkaar bekeken. We vroegen: hoeveel kinderen zitten in de klas van je kind? En daarnaast, later in het onderzoek, hebben we gevraagd: wat vind je van de kwaliteit van het onderwijs? We zagen een duidelijke, negatieve relatie tussen die twee.” Ook is een grote klas minder veilig en hebben kinderen er minder plezier.

De AOb roept al jaren om kleinere klassen, ook vanuit de werkdruk voor het onderwijspersoneel. Voorzitter Thijs Roovers: “Het principe is simpel: meer leerlingen in je klas betekent minder tijd voor elk individuele kind.” Je wilt bijvoorbeeld, vertelt Roovers, het liefst van elk kind zijn "zone van naaste ontwikkeling” weten: “Daar waar Bram of Ali in kan groeien. Maar dat moet je per vak voor elke leerling bekijken. Hoe meer individuen, hoe meer handelingen, hoe meer tijd dat kost.”

Elke taak wordt tijdrovender bij meer leerlingen

Zo wordt elke taak tijdrovender bij meer leerlingen, benadrukt Roovers. “Het nakijkwerk, het oudercontact. En ga maar eens gymkleren aantrekken bij een kleuterklas van dertig kinderen.” Ook de groei van het private onderwijs, dat reclame maakt met kleine klassen, is een signaal dat ouders hier sterke behoefte aan hebben, aldus Roovers.

Tegelijk is de relatie tussen onderwijskwaliteit en klassengrootte wetenschappelijk nooit aangetoond. Wel toonde onderzoek van ResearchNed, in opdracht van de AOb, twee jaar geleden aan dat de werkdruk en het overwerk van leraren stapsgewijs toenemen naarmate klassen groter worden. In grotere klassen met meer zorgleerlingen ligt bovendien het werkplezier lager en is lesgevend personeel vaker ziek. Roovers en Vlaming pleiten er voor het effect van klassengrootte voor het Nederlandse onderwijs goed, en breder uit te zoeken. 

De relatie tussen ouders en de leraar of mentor is verslechterd

De Staat van de ouder bevat ook informatie over hoe ouders/verzorgers aankijken tegen passend onderwijs, prestatiedruk, schoolkosten, aandacht voor de basisvaardigheden (zoals burgerschap) en de relatie met school en de leraar of mentor.

Die laatste laat een opvallende daling zien. Vooral in het voortgezet onderwijs valt dit op. Hier vindt nog maar 55 procent van de gevraagde ouders de relatie met de leraar of mentor ‘goed of zeer goed’.

Het primair onderwijs rolt beter uit dit rapport: 71 procent van de gevraagde ouders vindt de relatie goed of zeer goed. Toch is ook daar een forse daling: van 84 procent in 2024 naar 71 procent in 2025.

Bij te weinig vakkundige collega’s wordt overal op ingeboet en moet je keuzes maken

Thijs Roovers van de AOb stelt dat het lerarentekort merkbaar is in elk aspect van het onderwijs, dus ook in de relatie met ouders: “Bij te weinig vakkundige collega’s wordt overal op ingeboet en moet je keuzes maken. Dan wordt het toch het schrift nakijken of de les voorbereiden, in plaats van meteen de mail van een ouder beantwoorden.”

Ook Vlaming vermoedt dat het hiermee te maken kan hebben. “Het is opvallend, want waar de relatie met de school verslechterde in corona-tijd, bleef die met de leraar en mentor overeind. Toch zien we deze nu verslechteren.” Ze benadrukt dat het een kwalitatief onderzoek is. “We weten niet wat er achter de cijfers zit. Maar het lerarentekort verhoogt de werkdruk. En communicatie met ouders is een randzaak. Wel een heel belangrijke, maar de leerling komt eerst.”

Lees: De Staat van de ouder 2025.
Lees: Domweg gelukkig in een kleine klas