Ouders leggen de taalbasis, dus lok ze uit hun schulp
Laagopgeleide ouders praten minder met hun kinderen en gebruiken minder woorden. Het inlopen van een taalachterstand is onbegonnen werk als een leerkracht niet begrijpt dat de taalomgeving thuis het allerbelangrijkst is.
Martine van der Pluijm kreeg er soms buikpijn van, als ze de penibele situaties zag waarin ouders verzeild raakten als de juf of meester hen in de klas had uitgenodigd om samen met hun kind een ‘activiteit’ te doen. Samen iets knutselen bijvoorbeeld. “Het was een schok om te zien dat sommige ouders gewoon niet met hun kind spraken. Ze zaten stil naast elkaar.”
Van der Pluijm promoveerde in december aan de Open Universiteit op een onderzoek naar de manier waarop ouders en leerkrachten beter samenwerken om de taalontwikkeling van jonge kinderen te bevorderen. Als projectleider laaggeletterdheid van de gemeente Rotterdam zag ze tien jaar geleden dat leerkrachten het moeilijk hadden om kinderen met een achterstand te helpen. “Ik bewonder die leerkrachten. Tegelijkertijd zag ik dat ze zich onvoldoende bewust waren van de taalbasis die wordt gelegd op jonge leeftijd en van de cruciale rol die ouders daarin spelen.”
Heftig
Het is, zegt Van der Pluijm, onbegonnen werk als een leerkracht op school de taalontwikkeling van kinderen stimuleert, maar niet begrijpt dat de taalomgeving thuis het allerbelangrijkst is. “Robuust wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de kwaliteit van de taalstimulering van veel ouders met een lage opleiding lager is”, zegt ze. “Ze praten minder met elkaar en gebruiken minder woorden. Als je erop gaat letten zie je het overal gebeuren. Op school, maar ook als je in de stad op straat loopt, zie je grote verschillen in de gesprekken die ouders en kinderen met elkaar voeren.”
Voor ouders met een lage opleiding en een migratieachtergrond komt er nog een probleem bovenop. Van der Pluijm: “We hebben deze ouders heel lang geadviseerd Nederlands te spreken met hun kinderen, ook als ze die taal zelf niet beheersen. De consequenties daarvan zijn soms heftig. Het komt voor dat kinderen op school Nederlands leren, waardoor ouders en kinderen helemaal geen taal meer hebben om te spreken met elkaar. We maken ons zorgen over kinderen die op school komen en geen Nederlands spreken. Terecht, maar het erge is: in sommige gezinnen spreken ze helemaal niet met elkaar.”
Van der Pluijm wilde het probleem aan de basis aanpakken en een manier vinden om leerkrachten te helpen aan te sluiten bij de taalomgeving thuis. Haar aanpak ‘Thuis in taal’ begint ermee dat leerkrachten zich een beeld vormen van de manier waarop kinderen thuis met taal bezig zijn en van de rol van ouders daarbij.
De taal die kinderen spreken is onderdeel van hun identiteit
Het betekent niet dat leerkrachten op huisbezoek moeten. “Als onderzoeker had ik het misschien leuk gevonden om de situatie bij kinderen thuis in kaart te brengen, maar leerkrachten zagen dat niet zitten en als zij het niet zien zitten, dan heb ik geen recht van spreken.”
In plaats daarvan probeerde ze leerkrachten te helpen ouders beter te leren kennen. Op de Rotterdamse scholen waar ze kwam, was dat vaak een probleem. Neem een ouderavond. “Achter een ogenschijnlijk gebrek aan interesse van deze ouders schuilt vaak schaamte of angst”, zegt Van der Pluijm. “Denk je eens in. Je bezoekt een ouderavond en de juf schrijft iets op het smartboard, maar je kunt het niet lezen. Je hebt überhaupt geen idee waar het op school allemaal over gaat. De keuze om niet op te komen dagen of weg te lopen, is dan snel gemaakt.”
Als een plenaire ouderavond niet werkt, zijn er andere mogelijkheden. “Het begint ermee dat leraren ouders in de klas uitnodigen als ze hun kinderen naar school brengen. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar toen ik begon waren er nog leerkrachten die ouders uit de school hielden. Dat gebeurde zelfs in de kleutergroepen. En als een ouder dan binnenkomt, blijf jij als leerkracht natuurlijk niet achter je bureau zitten.”
Ook als het erop lijkt dat ouders niet willen praten zoek je als leerkracht contact, legt Van der Pluijm uit. Met een vriendelijke blik bijvoorbeeld of door iets te vertellen over wat hun kind doet in de klas: ‘Wat is hij blij als hij mag spelen met de blokken.’ “Heel simpel en heel klein, maar zo begint het.”
Om te voorkomen dat ouders in hun schulp kruipen of weglopen, moeten leerkrachten hen een veilig gevoel geven. “Het gaat erom dat wij als professionals naast hen gaan staan. Het is mooi als je wilt dat ouders voorlezen, maar de ouders waar we het hier over hebben kunnen vaak onvoldoende uit de voeten met boeken. Als je als leerkracht ouders uitnodigt om met hun kind een boekje te komen lezen in de klas, is de kans groot dat het misgaat.”
Beginpunt
Uit onderzoek wist Van der Pluijm dat spel- en praatactiviteiten rond herkenbare thema’s voor ouders en kinderen een goed beginpunt zijn. Ze hielp leerkrachten hun inloopactiviteiten laagdrempeliger te maken, zodat ze haalbaar zijn voor alle ouders, zoals een praatactiviteit met een familiefoto die kinderen meenemen en in de klas met een ouder bespreken. “In een groep kan het dan heel druk worden, met kinderen en ouders. Daar moeten veel leerkrachten aan wennen, maar het is positieve drukte en leerkrachten wisten het uiteindelijk wel te waarderen.”
Als de ouders en kinderen eenmaal in de klas waren, begon Nicole Vinke, een van de juffen met wie Van der Pluijm van het begin af samenwerkte, met een instructie. Ze legde uit aan kinderen en ouders wat precies de bedoeling was en deed voor hoe een gesprekje tussen ouder en kind zou kunnen verlopen: ‘Vertel eens: wie staan er allemaal op de foto? En wie wonen er allemaal bij jullie thuis?’
Taal is waar je hart is
Door het voordoen krijgen ouders aanknopingspunten om zelf het gesprek aan te gaan met hun kind. Het helpt anderstalige ouders die onvoldoende Nederlands spreken als zij gestimuleerd worden met hun kind te spreken in de moedertaal. “Op veel scholen is Nederlands spreken nog simpelweg een eis, vanuit de gedachte dat kinderen er baat bij hebben om in die taal te worden ondergedompeld. Nederlands spreken is zeker belangrijk, maar in een juiste opbouw.”
Is dat niet ook het idee achter het OALT-onderwijs (Onderwijs in Allochtone Levende Talen), waarvoor de bekostiging ruim vijftien jaar geleden is stopgezet? Van der Pluijm: “In Thuis in taal staat de moedertaal niet zo centraal als bij OALT. Beide gaan wel uit van de theorie dat meertalige kinderen beter de Nederlandse taal verwerven als zij hun moedertaal eerst goed beheersen. Dat uitgangspunt is gebaseerd op robuust empirisch onderzoek, maar om politieke redenen helaas naar de achtergrond verdwenen.”
Taalspelletjes
Voor haar eerste onderzoek werkte Van der Pluijm op zeven Rotterdamse scholen samen met veertien leidsters en leerkrachten op voorscholen en in de groepen 1 tot en met 4. De scholen met 50 tot 70 procent laagopgeleide ouders, vaak met een migratieachtergrond, liggen in Crooswijk, Bloemhof, Hillesluis en de Afrikaanderwijk. Met hulp van studenten van de Hogeschool Rotterdam wordt haar aanpak intussen toegepast op meer dan honderd scholen in Nederland en België.
Of Thuis in taal werkte als het een jaar lang werd toegepast, onderzocht Van der Pluijm met observaties, vragenlijsten en interviews bij ouders en leerkrachten. Leraren gaven aan dat de samenwerking met ouders erop vooruitging. Ouders gaven na afloop aan dat zij met kinderen thuis meer taalspelletjes deden en meer met elkaar spraken. In vervolgonderzoek wil Van der Pluijm vaststellen of het programma de taal van de kinderen zelf verbetert, bijvoorbeeld hun woordenschat.
Winst
De pijnlijke stilte tussen ouders en kinderen waarmee dit artikel begint, maakte Van der Pluijm en leerkrachten aan het schrikken, maar het bood ook perspectief. “Je ziet als onderzoeker. Oké nu wordt er helemaal niet gepraat, dus elk woord dat je toevoegt, is winst.”
Toen leerkracht Nicole Vinke het gesprek tussen ouder en kind zag stilvallen, ging ze erbij zitten en riep ze het kind dat wilde weglopen terug. ‘Kijk om je heen’, zei ze. ‘Iedereen is met elkaar aan het praten, zo gaan wij het ook doen.’
Te zien dat een goede leerkracht ouder en kind kan helpen om gezamenlijk tot een gesprek te komen, noemt Van der Pluijm een onvergetelijke ervaring. “Nadat Nicole wegliep, zag ik dat de moeder de mimiek en gebaren van de juf en haar vragen herhaalde. Het was gelukt om ouder en kind met een gezamenlijke focus in gesprek te brengen, iets wat ze niet gewend waren om te doen.”
Dat die gesprekken mogen verlopen in de thuistaal van de ouders, is volgens Van der Pluijm een onontkoombaar. “De taal die kinderen spreken is onderdeel van hun identiteit en die van hun ouders. Dat zou een sterk punt moeten zijn in plaats van een zwakte. Taal is waar je hart is.”
Dit artikel verscheen in het januarinummer van het Onderwijsblad. AOb-leden krijgen het Onderwijsblad elf keer per jaar in de bus. Meer weten over de voordelen van het AOb-lidmaatschap? Kijk hier.