VO

Opslagfactor is te vrijblijvend

De opslagfactor bepaalt hoeveel uren docenten krijgen voor taken die direct gerelateerd zijn aan het lesgeven. Schoolbesturen bepalen met welke factor ze rekenen en welke taken eronder vallen. “Het is hoog tijd voor wettelijke kaders.”

Tekst Anka van Voorthuijsen - redactie Onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

opslag factor xfm

Natuurlijk zijn er scholen die het goed doen, die niet het onmogelijke vragen van het onderwijspersoneel, ziet Jelmer Evers. “Maar dat zijn witte raven en het worden er steeds minder.” (Beeld: XF&M)

Het fenomeen opslagfactor lijkt niet erg tot de verbeelding te spreken. Bijna 40 procent van het onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs heeft geen idee hoe hoog zijn of haar opslagfactor is, blijkt uit een enquête van oktober 2022 op de digitale vraagbaak Teacher Tapp. Flink wat geënquêteerden hadden überhaupt geen idee wat opslagfactor betekent. Is dat erg?

Tibor van den Brink, docent aan het Mediacollege in Amsterdam, vroeg het zich af. Hij informeerde bij oud-collega’s en oud-studiegenoten naar hun opslagfactor en was verbaasd over de verschillen. De opslagfactor van vier docenten, allemaal werkzaam in het voortgezet onderwijs, varieerde van 0,33 tot 0,6. Martin Meulenbeld, docent lichamelijke opvoeding aan het Twents Carmel College in Oldenzaal, heeft zelfs een opslagfactor van 0,9. Net als collega’s op zijn school.

Voor- en nawerk

De opslagfactor gaat over het aantal uren dat je binnen je jaartaak krijgt voor alle activiteiten die rechtstreeks met het lesgeven te maken hebben, het zogeheten voor- en nawerk. Wie 720 uur lesgeeft per jaar met een opslagfactor van 0,5, krijgt daar dus 360 uur voor. Bij een opslagfactor van 0,9, zoals in Oldenzaal, kom je op 648 uur. Mazzelaars, daar in Oldenzaal?

Niet per se, zegt AOb-bestuurder Jelmer Evers. “De hoogte van de opslagfactor zegt op dit moment niets, want elke school hanteert een eigen definitie van wat eronder valt.” Volgens de cao-vo gaat het uitsluitend om de tijd die je nodig hebt voor lessen voorbereiden, toetsen maken, spullen klaarzetten in het lokaal, werk nakijken, de leerling-administratie van je vak bijhouden en bijvoorbeeld rapportvergaderingen bijwonen. Wat er dus zeker niet onder valt, is het voeren van oudergesprekken, het bijwonen van een teamvergadering of het begeleiden van je mentorleerlingen.

Maar in de praktijk vullen veel scholen het helemaal zelf in, blijkt uit een recente enquête van de AOb. Op de vraag wat er op school onder de opslagfactor valt, kwam een enorme variatie aan antwoorden van de ruim vierduizend respondenten. Pauzesurveillance, begeleiding van buitenlandse reizen, sectievergaderingen, oudergesprekken, open dagen. ‘Alles wat de schoolleiding in de loop van het jaar bedenkt’, noteerde een docent en eigenlijk was dat de strekking van de meeste antwoorden.

Landelijke afspraken nodig

Dat moet anders, vindt het gros van de docenten die de enquête invulden. Een ruime meerderheid (67 procent) vindt dat er veel meer landelijke kaders moeten komen: een opslagfactor van 0,7 of hoger, waar op elke school hetzelfde voor- en nawerk onder valt. Ook pleitten veel docenten voor landelijke afspraken als het gaat om klassengrootte en het aantal lessen per week en per jaar.

Voor AOb-leden is er donderdag 30 mei om 16.00 uur een update van een half uurtje over de enquêteresultaten en de komende cao-onderhandelingen.

Meld je aan!

De opslagfactor heeft alles met werkdruk te maken

De AOb is het daar volledig mee eens, zegt Evers. Eén opslagfactor 0,7 is het idee voor iedereen in het vo. “De opslagfactor heeft alles te maken met werkdruk: hoeveel tijd heb ik voor wat ik moet doen. Op elke school moeten daar dan dus dezelfde taken onder vallen.” Maar er horen ook andere afspraken bij, beaamt Evers: “Werkdruk is ook afhankelijk van andere zaken zoals klassengrootte, het aantal lesuren dat je geeft en het aantal ‘startmomenten’ per week of per jaar.”

Op dit moment kan elk bestuur zelf regelen hoeveel weken er les wordt gegeven, hoe hoog de opslagfactor is en hoeveel leerlingen er in een klas zitten. Evers: “Maar of je als docent Nederlands iedere week tweehonderd of driehonderd leerlingen ziet, maakt enorm veel uit voor de werkdruk. Elke leerling erbij betekent meer nakijkwerk, om maar wat te noemen. We moeten dat echt landelijk gaan normeren en handhaven. Het gaat om het primaire proces, dat moet allereerst een haalbare kaart zijn voor iedereen.”

Algemene schooltaken

Op het Mediacollege is nauwkeurig omschreven welke taken er onder de opslagfactor vallen, zegt Tibor van den Brink. “Vergaderingen niet, die vallen onder de algemene schooltaken.” Van den Brink is docent Media, Vormgeving en Ict. Zijn werkgever hanteert een opslagfactor van 0,4. “Als ik 20 uur lesgeef in een week, heb ik dus 8 uur voor het voor- en nawerk.” Hij merkte in zijn eerste jaar als docent dat hij daar niet mee uitkwam. “Ik had last van hoge werkdruk. Voor mijn vak bestaat geen lesmethode, dus ik moet veel materiaal zelf ontwikkelen. Dat kost veel tijd.” Hij besprak het met een leidinggevende en kreeg vervolgens meer ontwikkeltijd. “De opslagfactor bleef hetzelfde, maar ik kreeg extra ontwikkeltijd. Zo klopt het voor je gevoel toch.”

Door het lerarentekort wordt er veel gerommeld

Evers: “Door het lerarentekort zie ik dat er veel wordt gerommeld, dat gaat ten koste van het personeel. Docenten zeggen al jaren: we komen er niet mee uit, de werkdruk is te hoog. Docenten moeten onderling en met hun werkgever nu allerlei discussies voeren over studielast en uren; er ligt te veel op hun bordje. Stel als overheid kaders, helder en afdwingbaar. Die dwingen scholen ook om weer scherpe keuzes te maken, om niet alles meer te willen doen. Dat kan dan gewoon niet, omdat de jaartaak van docenten vol zit. Punt uit.” Geen aantrekkelijke optie voor bestuurders, realiseert hij zich. “Nee, want je komt aan de autonomie van de schoolbesturen. Maar het is noodzakelijk om het beroep leraar weer gezond te maken. Het is echt hoog tijd voor wettelijke kaders.”

Geen nakijkwerk

Zou er dan niet ook voor elk vak een aparte opslagfactor gehanteerd moeten worden? Is het wel eerlijk dat een docent geschiedenis dan dezelfde opslagfactor heeft als een docent lichamelijke opvoeding? Die laatste heeft toch nooit nakijkwerk? “Dat klopt voor het vak lo, maar voor Bewegen, Sport en Maatschappij zijn er wel toetsen en verslagen”, zegt docent lo Martin Meulenbeld. “En onderschat de fysieke component bij mijn vak niet. Ik ben kapot na een dag lesgeven. Ik sta de hele dag op mijn benen, heb de hele dag het lawaai van leerlingen om me heen, niemand zit bij mij stil in een bankje, zoals bij een vak als wiskunde.”

Breng goed in kaart wat er precies onder de opslagfactor valt, zegt Meulenbeld, want elk vak kent z’n eigen piekbelasting, vergelijken heeft geen zin. “Als lo-docenten organiseren wij aan het eind van het schooljaar bijvoorbeeld alle sportdagen, dat is ook een flinke bak werk.”

Wat er precies onder opslagfactor valt, is ook bij Meulenbeld op school onderwerp van gesprek: “Bij ons gaat het om voor- en nawerk en curriculumaanpassingen, maar er worden ook wel zogeheten lc en ld-taken onder gezet. Bij het verdelen van de taken op school of in de sectie moet je toch kijken: wie vindt wat leuk, waar krijg je energie van. Binnen onze sectie hebben we zo ons eigen taakbeleid opgesteld: je krijgt twee punten voor het organiseren van de sportdagen, één punt voor het geven van intervisie et cetera. Zo komen we er samen goed uit.”

Witte raven

Natuurlijk zijn er scholen die het goed doen, die niet het onmogelijke vragen van het onderwijspersoneel, ziet Evers. “Maar dat zijn witte raven en het worden er steeds minder. Als ik ging solliciteren zou ik daar goed op letten en naar vragen: hoe ziet de jaartaak eruit, hoeveel lessen ga ik geven, hoe groot zijn de klassen en wat is de opslagfactor? Dan zegt veel over de werkdruk die je kunt verwachten.”

“Er moet lucht in het systeem zitten. De basis moet op orde zijn, je kunt het niet krampachtig op de minuut regelen, zoals nu te vaak gebeurt. Als een docent nog twaalf uur over heeft die meteen volplempen met een nieuw taakje. Je moet dingen in een team van elkaar over kunnen nemen als het nodig is.”

De basics van taakbeleid in het vo

Hoe zit het met het taakbeleid alles wat een docent moet doen in het voortgezet onderwijs? Hier volgt een rekenvoorbeeld voor een fulltime aanstelling van 1659 uur.

 

Lesuren: 720 uur

Opslagfactor: 0,7 (70 procent) = 504 uur

Individueel keuzebudget: 90 uur (bedoeld om duurzame inzetbaarheid te vergroten en werkdruk te verlagen)

Persoonlijke professionalisering: 99 uur

Deze vier posten tellen op tot in totaal 1413 uur. Blijft over voor alle algemene, niet-lesgebonden schooltaken, zoals open dagen, teamvergaderingen, mentorschap, schoolkamp en mr-lidmaatschap: 246 uur.

 

Let op! Onderwijzend personeel heeft zeggenschap over het taakbeleid en de opslagfactor. Veranderingen in het taakbeleid, en dus ook de opslagfactor, moeten ter instemming worden voorgelegd aan de personeelsgeleding in de medezeggenschapsraad. Ook moet twee derde van het personeel instemmen met belangrijke wijzigingen. Als dat gebeurt, kan er op dat front dus van alles worden gewijzigd.

 

Ben je AOb-lid en wil jij invloed uitoefenen op de komende cao-onderhandelingen?

Kom naar de sectorraad vo op 7 juni

Verder lezen in dossier: