Alle

Onderwijsuitgaven blijven achter bij economische groei

Rijke, geïndustrialiseerde landen zijn in de afgelopen jaren meer geld gaan uitgeven aan onderwijs, maar deze toename blijft ver achter bij de groei van de economie. Nederland scoort op dit punt nog veel slechter dan andere landen binnen de Oeso en de Europese Unie (EU).

Tekst Michiel van Nieuwstadt - Redactie Onderwijsblad - - 4 Minuten om te lezen

education-at-a-glance

Dat blijkt uit een vergelijking van onderwijsindicatoren wereldwijd, die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) vanochtend heeft gepubliceerd.

Volgens het jaarlijkse rapport, Education at a Glance, zijn van 2012 tot 2019 de totale overheidsbestedingen aan onderwijs in Oeso-landen gegroeid met 10,5 procent. Deze toename in het primair, voortgezet en hoger onderwijs bij elkaar opgeteld, blijft fors achter bij de groei van 16,6 procent in het bruto nationaal product (bnp). Het bnp is een maat voor de omvang van de economieën van deze landen.

Somberder

De Oeso-landen waarover Education at a Glance rapporteert, zijn 38 over het algemeen wat rijkere industriële landen, waaronder EU-lidstaten, maar ook bijvoorbeeld Chili, Columbia, Australië en de Verenigde Staten. Specifiek voor de EU-landen pakt de vergelijking nog somberder uit. In 22 Europese lidstaten groeiden de economie in de zesjarige meetperiode gemiddeld met 15,8 procent, veel sneller dan de onderwijsuitgaven in alle sectoren bij elkaar met 8,2 procent.

De onderwijsbestedingen in Nederland blijven nog verder achter bij de economische groei

De onderwijsbestedingen in Nederland blijven nog verder achter bij de economische groei. De toename in uitgaven aan primair, voortgezet en hoger onderwijs lag in ons land op jaarbasis tussen 2012 en 2019 op 1,1 procent. Dat is veel minder dan het gemiddelde in de EU (1,6 procent per jaar) en ook veel minder dan het gemiddelde binnen de Oeso (eveneens 1,6 procent per jaar).
"Omliggende landen laten het onderwijs profiteren van economische groei", zegt AOb-bestuurder Thijs Roovers. "Nederland schommelt onderaan dit lijstje en dat is onbegrijpelijk als je kijkt naar de uitdagingen waar het onderwijs mee te maken heeft."

Verschil

Gemiddeld besteden Oeso-landen 4,9 procent van het bnp aan onderwijs. Binnen de EU ligt dit percentage op 4,4 en in Nederland, ondanks de lagere groei, nog steeds iets hoger: op 5,2. Per student of leerling geeft Nederland ook bovengemiddeld veel geld uit, maar er zijn grote verschillen tussen de onderwijssectoren. De bestedingen aan leerlingen in het primair onderwijs liggen maar een fractie boven het gemiddelde van landen in de Oeso en de EU. In het voortgezet en hoger onderwijs scoort Nederland ruim bovengemiddeld. "In het hoger, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs laat het rapport zien dat we relatief genomen veel geld per leerling uittrekken", zegt Roovers. "Maar het geld lang komt niet altijd terecht waar het moet. We moeten ons afvragen: waar blijft dat geld en hoe zorgen we ervoor dat we het beter gaan gebruiken?"
Oeso-landen besteden per leerling in het voortgezet onderwijs meer dan in het primair onderwijs. Dit verschil is in Nederland uitzonderlijk groot. De bestedingen per leerling in het voortgezet onderwijs liggen in ons land 49 procent hoger dan de bestedingen in het primair onderwijs. In Oeso-landen ligt dit verschil gemiddeld op 17 procent.

Mannentekort

Mannen kiezen steeds minder voor het lerarenberoep, zeker als het gaat om het onderwijzen van jongere kinderen. De grote salarisongelijkheid tussen het onderwijs en andere sectoren, is volgens de Oeso een verklaring voor het onvermogen van de sector om voldoende mannen binnen te halen. Het gemiddelde salaris van vrouwelijke leraren is hoger of vergelijkbaar met het gemiddelde salaris dat zij als hoogopgeleiden verdienen in andere sectoren, maar dat geldt niet voor mannen in het primair en voortgezet onderwijs. Zij verdienen 15 procent minder dan vergelijkbaar opgeleide werknemers elders.

Nederland springt er bovenuit met een aandeel van 12 procent mannen in het onderwijs aan de allerjongste kinderen

In het voorbereidend, primair en voortgezet onderwijs is het mannentekort sinds 2005 wereldwijd verder toegenomen. In de voor- en vroegschoolse educatie ligt het percentage mannen in Oeso-landen op 5. In het primair onderwijs en voortgezet onderwijs is 18 en 40 procent van de leraren een man. In het hoger onderwijs is de situatie omgekeerd; daar is meer dan de helft van de docenten van het mannelijk geslacht.

Nederland springt er bovenuit met een aandeel van 12 procent mannen in het onderwijs aan de allerjongste kinderen, dus voor de kleuterschoolleeftijd. Geen land scoort hier hoger. Nederland heeft vergeleken met andere EU-landen een iets hoger aandeel vrouwen in het primair onderwijs (87 procent) en het hoger onderwijs (46 procent). Het aandeel vrouwen in de onder- en bovenbouw van het voortgezet onderwijs blijft met 54 en 55 procent iets onder het gemiddelde.

Klassengrootte

In vergelijking met eerdere versies van Education at a Glance lijkt de Oeso in de jongste rapportage meer te erkennen dat onderwijsprestaties verbeteren, naarmate klassen kleiner zijn. In elk geval blijkt er in Oeso-landen een negatief verband te bestaan tussen de gemiddelde leesprestaties en de omvang van klassen. Vooral kinderen met een lagere sociaal-economische status hebben baat bij kleinere klassen. De gemiddelde grootte van klassen in Oeso-landen ligt op 21. Het gemiddelde in Nederland ligt daar volgens de Oeso-cijfers boven: op 23. "Zowel voor kansengelijkheid als voor lezen bestaat er over het effect van kleine klassen geen twijfel", zegt AOb-bestuurder Roovers. "Kleine klassen werken. De AOb zet hier al jaren op in. Dit rapport bevestigt ons standpunt."