Minor zorgt niet voor hogere instroom bètastudenten lerarenopleiding
Educatieve minors aan universiteiten zorgen niet voor een hogere instroom van bètastudenten bij eerstegraads lerarenopleidingen. De studentaantallen bij universitaire opleidingen als scheikunde, wiskunde, informatica en natuurkunde zijn wel toegenomen, maar de animo voor het leraarsvak blijft laag.
Dat blijkt uit een onderzoek dat de Universiteit Leiden, de TU Delft en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) samen hebben gedaan onder studenten van hun eigen universiteit.
Sinds 2009 kunnen bachelorstudenten op verschillende universiteiten een educatieve minor volgen. Het gaat om een speciaal programma dat 30 studiepunten behelst en waarbij studenten een beperkte tweedegraads bevoegdheid halen, zodat ze in de onderbouw van vmbo-tl, havo en vwo kunnen werken. De minor geeft studenten ook toegang tot een educatieve master - als het bachelordiploma eenmaal binnen is - waarmee ze een eerstegraads bevoegdheid halen zodat ze ook in de bovenbouw van de havo en vwo aan de slag kunnen.
Tekorten
Die eerstegraads leraren zijn hard nodig voor de bètavakken op middelbare scholen. Het Onderwijs in Cijfers van het ministerie van Onderwijs laat de vacaturedruk per vak zien. In 2024 is het tekort 5,4 procent voor wiskunde ten opzichte van de totale werkgelegenheid in het vak. Bij scheikunde gaat het om 8,5 procent, bij natuurkunde 9 procent en bij informatica 26 procent.
De onderzoekers concluderen dat de minor er niet voor zorgt dat meer studenten geïnteresseerd zijn in het leraarschap. ‘De minor slaagt er slechts bij uitzondering in om studenten met geen of weinig interesse in een educatieve master te overtuigen om deze master toch te gaan volgen’, zo staat in het rapport.
Uit het rapport: ‘De minor slaagt er slechts bij uitzondering in om studenten met geen of weinig interesse in een educatieve master te overtuigen om deze master toch te gaan volgen’
Negatiever
De universiteiten wilden weten waaraan dat lag en komen uit op meerdere oorzaken. Zo zijn studenten na het volgen van de minor negatiever geworden over het carrièreperspectief in het onderwijs en het werken met kinderen. Ook het oplossen van de problemen in het onderwijs is misschien niet iets waar zij zelf aan willen bijdragen.
Daarnaast is de promotie van het leraarsberoep ook niet altijd op orde. Zo geeft nog geen 10 procent van de studenten in de vragenlijst aan dat ze promotie op de universiteit ervaart voor het leraarsberoep. Zo schrijft één van de studenten: ‘Onderwijs wordt wel genoemd als carrièremogelijkheid, maar het lijkt erop dat er een zekere minachting is voor het onderwijs, dat het werk onder je niveau is.’ Ook wordt er binnen bètafaculteiten vooral focus gelegd op onderzoek en vakinhoud. Wat niet meehelpt is dat de educatieve minor drie doelen heeft, volgens de onderzoekers: oriëntatie, kwalificatie en een verhoging van de instroom in de eerstegraads lerarenopleiding. Dat is lastig combineren binnen één minor. ‘De minor heeft daardoor een onduidelijke positie', aldus de onderzoekers.
Het lijkt erop dat er een zekere minachting is voor het onderwijs, dat het werk onder je niveau is
Adviezen
Meerdere aanbevelingen geven de onderzoekers om de instroom toch te verbeteren naar eerstegraads lerarenopleidingen. Zo adviseren ze onder meer om het hele studietraject van studenten onder de loep te nemen. Alleen dan kom je erachter waarom studenten keuzes maken en of hoe ze die keuzes maken. Daarnaast is het nodig om de beeldvorming van het leraarsberoep te verbeteren op bètafaculteiten. Veel studenten zien niet dat dit beroep nu wordt gepromoot als één van de mogelijkheden om af te studeren. Faculteiten moeten dan met name het 'intellectueel uitdagende karakter' van het leraarsberoep naar voren brengen. Ook kunnen de faculteiten meer inzetten op het creëren onderwijservaringen bij studenten. Dat kan bijvoorbeeld door studentassistenten aan te stellen of studentengroepjes te laten helpen bij het maken van een profielwerkstuk. Een betere stagebegeleiding tijdens de minor zodat er geen teleurstellende ervaringen zijn, is een andere aanbeveling van de onderzoekers.