Methode maken is een megaklus
Veel leraren zijn kritisch over de wetenschappelijke onderbouwing en kosten van lesmethoden. Een Nijmeegse lerarenopleider oogst lof met een nieuwe methode voor wereldoriëntatie, gebaseerd op wetenschap en praktijkkennis. Waarom nemen leraren niet vaker zelf het heft in handen?
Het Onderwijsblad verkoopt geen verkooppraatjes, maar eerlijk is eerlijk: Het is lastig om criticasters te vinden van Wetenswaardig, een nieuwe lesmethode voor wereldoriëntatie in het primair onderwijs die taal- en kennisontwikkeling combineert. Groep 7/8-leerkracht Freek van Run is met Charis Tsafaridis en andere collega’s van basisschool Dukendonck in Nijmegen twee jaar geleden begonnen met de methode die zijn oorsprong heeft in de lerarenopleiding aan de Radboud Universiteit Nijmegen. “We zagen al jaren dat onze ambities voor begrijpend lezen met de voor de hand liggende methoden niet werden gehaald. We haalden wel de ondergrens van 95 procent op het minimaal vereiste niveau 1F en 70 procent op het hogere 2F. Maar we haalden niet ons ambitieniveau. Nu halen we 100 procent 1F en 80 procent 2F. Dat is voor onze schoolweging een hoge score.”
Dit artikel stond in het Onderwijsblad. Wil jij het blad ontvangen? Word lid!
Onno Visser, leerkracht op de Amsterdamse basisschool De Baarsjes, heeft de methode bekeken en is ook enthousiast. “Het zijn dikke boeken met lange teksten en verwerkingsvormen waarin leerlingen schrijven, spreken en met elkaar overleggen. Onderwerpen worden prachtig geïntroduceerd.”
AOb-bestuurder Simone Fomenko, leerkracht op een basisschool in Epe, valt hen bij. “Het is mooi dat Wetenswaardig leerlingen dwingt om na te denken over de stof die ze tot zich hebben genomen. Ik gebruik de methode zelf niet, maar een kritische vriendin van mij doet dat wel en is heel enthousiast.”
Bewezen effectief
Belangrijk is dat Wetenswaardig wordt gedragen door de beroepsgroep en uitgaat van wetenschappelijke inzichten, volgens initiatiefnemer Erik Meester, lerarenopleider in Nijmegen (Zie kader: ‘Een methode ontwikkelen kost miljoenen’). Dat laatste is in het onderwijs tegenwoordig een veelgenoemd streven dat zelfs het voorlopige regeerakkoord heeft gehaald: ‘We verwachten van leraren dat ze werken met onderwijsmethodes die bewezen effectief zijn’ vanuit de wetenschap en de praktijk. De term evidence based of evidence informed wordt 35 keer genoemd in een AOb-enquête naar het gebruik van leermiddelen die 3500 onderwijswerknemers, vooral leraren en docenten, voor de zomer hebben ingevuld. ‘Bij navraag blijkt dat volgens uitgevers alle lesmethodes evidence informed zijn terwijl wij daar vraagtekens bijzetten’, schrijft een respondent in antwoord op een vraag naar eventuele bezorgdheid over lesmethoden.
We zagen al jaren dat onze ambities voor begrijpend lezen niet werden gehaald
Die kwestie raakt de kern. Want wat betekent het nu precies, dat lesgeven of methodes maken op basis van of gebruikmakend van wetenschappelijke inzichten? Het boek Wijze Lessen uit 2019 schept daarover duidelijkheid. Onderwijswetenschappers waaronder hoogleraar Daniel Muijs (universiteit van Southampton) en emeritus hoogleraar Paul Kirschner (Open Universiteit) verzamelden in het boek twaalf uitgangspunten voor effectieve lessen, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten uit de cognitieve psychologie en onderzoek naar de effectiviteit van leraren.
Een van de twaalf uitgangspunten uit Wijze Lessen is het actief verwerken van lesstof, met productieve strategieën, zoals de auteurs dat noemen. Het betekent dat leerlingen lesstof gebruiken om zelf iets te maken. ‘Productieve strategieën verplichten de leerling om leerstof te herkneden tot een nieuw product’, aldus Wijze Lessen. Een leerling onthoudt zo meer ‘dan wanneer die de leerstof op een meer passieve wijze consumeert’.
Veel bestaande lesmethoden voor wereldoriëntatie en andere vakgebieden hebben hier een probleem. De werkboekjes of digitale werkvormen die veel uitgevers erbij aanbieden, bevatten juist veel plichtmatige invuloefeningen, verwerkingsvormen die leerlingen niet de kans geven om zelf iets te maken.
In de AOb-enquête zijn leraren en docenten daar kritisch over. Een respondent verwijst naar oefeningen waarin leerlingen plaatjes en teksten met elkaar moeten verbinden: ‘Strepen trekken is geen lezen.’ Andere, open opdrachten in methodes bieden leerlingen juist te weinig houvast. Fomenko herinnert zich een opdracht uit een methode van Blink waarin leerlingen gevraagd werd in dagboekvorm te verwoorden hoe Alfred Nobel zich gevoeld zou kunnen hebben. “Voor zo’n opdracht is heel veel kennis nodig. Leerlingen weten niet waar te beginnen.”
Gelinieerde schriften
Op Dukendonck werken ze voor wereldoriëntatie niet met werkboekjes maar met A4-gelinieerde schriften waar leerlingen definities van het bord in overnemen of lesstof schematisch weergeven. “Leerlingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen aantekeningen”, vertelt leerkracht Van Run. “We sluiten elk thema af met een kennisquiz waarvoor leerlingen die aantekeningen mogen gebruiken. Dan komen ze er vanzelf achter of ze dat goed hebben gedaan. Zo creëer je eigenaarschap en dat is een groot verschil met de andere methodes.”
Fomenko is niet tegen werkboekjes. “Een eenvoudige oefening kan een plek hebben in je les, als je die combineert met andere werkvormen. Probleem is wel dat uitgevers scholen op kosten jagen door hen te dwingen jaarlijks nieuwe werkboekjes af te nemen. Ik gebruik lang niet alle opdrachten van onze methode wereldoriëntatie en vul deze regelmatig aan met eigen opdrachten.”
Ook Onno Visser oordeelt genuanceerd. “Als leerlingen bij rekenen met getallenlijnen moeten werken, is het prima als die in een werkschrift staan voorgedrukt. Het probleem is wel, dat ik veel van wat er in die werkschriften wordt aangeboden helemaal niet nodig heb, terwijl we er elk jaar wel bakken met geld voor betalen.” De oplopende kosten van leermiddelen, al dan niet digitaal, zijn ook een groot punt van zorg onder de AOb-leden die zijn geënquêteerd over lesmateriaal.
Het gemak van de leerkracht
Veel methodemakers laten zich bij de ontwikkeling van nieuwe producten adviseren door lerarenpanels. Volgens Meester zijn sommige lesmethodes daardoor te veel gericht op het gemak van de leerkracht. Eenvoudige werkboekjes waarmee leerlingen zelf aan de slag kunnen, zijn daar een onderdeel van.
Wetenswaardig vereist ook zelfwerkzaamheid van leerlingen, maar de leerkracht is daarbij intensief betrokken: wat weten jullie al van een onderwerp, neem deze definitie over in je schrift, leg uit aan je schoudermaatje wat we hiermee bedoelen.
“Je moet er veel tijd en energie instoppen”, zegt Van Run. “Maar dat is ook logisch, zeker tijdens de implementatie van een nieuwe methode. Het zijn geen lessen waar je tussendoor even gaat zitten nakijken, maar zo hoort het ook niet. Leerlingen hebben die oefening en controle nodig.”
Onnodige toeters en bellen
De combinatie van woord en beeld is een ander kenmerk van bewezen effectieve instructie. ‘Effectieve leraren verrijken hun woorden met beelden’, aldus de auteurs van Wijze Lessen, maar er volgt direct een waarschuwing: ‘Overlaad je powerpoint-presentatie niet met afleidende extra’s zoals cartoons of achtergrondmuziek. [Die] kunnen het leren (…) bemoeilijken doordat ze de leerling afleiden.’
Strepen trekken is geen lezen
Overbodige toeters en bellen zijn ook een veelgenoemd kritiekpunt in de AOb-enquête: ‘Visuele ondersteuning zoals schema’s, stappenplannen of een visuele weergave is noodzakelijk’, luidt het antwoord op een vraag naar de kwaliteit van lesmethoden. ‘Overbodige plaatjes afschaffen, dat werkt alleen maar verwarrend voor bepaalde leerlingen.’ Fomenko constateert dat veel lesboeken tegenwoordig juist met plaatjes zijn volgepropt. “De verleuking van lesmethoden en van het onderwijs in het algemeen zou moeten stoppen, zolang onze PISA-scores niet drastisch verbeterd zijn.”
Visser heeft zich jarenlang geërgerd aan de kinderachtige plaatjes in methodes voor wereldoriëntatie zoals Naut, Meander en Brandaan, maar ziet wel enige verbetering. “Afbeeldingen worden functioneler.” Hij is zelfs enthousiast over de manier waarop techniekmethode Naut een thema zoals architectuur heeft opgetuigd met passende illustraties en oefeningen: “Leerlingen moesten bijvoorbeeld een plattegrond van de klas tekenen en later ook de watervoorziening daarop aanbrengen.”
Ook op dit punt scoort Wetenswaardig goed, zegt Van Run. “Het is basic. Ook qua lay-out. Afbeeldingen zijn functioneel en vallen daardoor juist extra op.”
Structurele kennisopbouw
In de AOb-enquête hebben leden veel aandacht voor structurele kennisopbouw. ‘Boeken of leermiddelen zijn met een andere intentie geschreven dan het overbrengen van kennis’, merkt een geënquêteerde op. ‘Het moet en zal winstgevend zijn en dat is en blijft het oogmerk!’
Voor de makers van Wetenswaardig is kennisbouw essentieel. Om te bepalen wat leerlingen moeten leren, zijn de SLO-leerlijnen voor zaakvakken aangevuld met informatie uit standaardwerken op vakgebieden zoals geschiedenis en aardrijkskunde.
De oplopende kosten van leermiddelen zijn een groot punt van zorg onder de AOb-leden
Onno Visser is best enthousiast over de kennisopbouw in de zaakvakken die sommige methoden bieden en de bijbehorende kennistoetsing per thema: “Maar dat de overheid die kennis van de wereld niet toetst is geen goede zaak. Toetsmakers zoals het Cito leggen in plaats daarvan de nadruk op begrijpend lezen, maar in mijn analyses zie ik dat de achtergrondkennis van leerlingen tekortschiet om een tekst te begrijpen. Het Cito veronderstelt dat een leerling door middel van tekstanalyse zijn kennisachterstand kan overbruggen, maar ik vind het niet eerlijk. Een leerling van mij had geen idee wat de Galapagoseilanden zijn. Bij een citotekst over deze eilanden is achtergrondkennis daarover wel nodig om die tekst goed te begrijpen.”
Curriculum
Het belang van achtergrondkennis verklaart ook waarom de mooie ambitie van een methode als Nieuwsbegrip - lesgeven op basis van het dagelijkse nieuws - in de praktijk zo lastig uitvoerbaar is. “Er is geen achtergrondkennis om een onderwerp over bijvoorbeeld de Galapagos aan op te hangen”, zegt Visser. “Dat soort kennis moet je structureel aanbrengen. In plaats daarvan wordt een tekst over zo’n onderwerp dan toch weer aangevlogen vanuit de verwijswoorden. Die komen immers terug in de toets.”
Schaf overbodige plaatjes af, dat werkt alleen maar verwarrend
Fomenko herkent het probleem. Ze merkt op dat voor zaakvakken zoals geschiedenis, biologie en aardrijkskunde nog altijd zogenoemde aanbodsdoelen worden gesteld, maar geen concrete eisen. “We verwachten van leraren dat ze leerlingen besef van de wereld bijbrengen. Dan zou ik er ook wel voorstander van zijn om dat centraal te toetsen. Stel je bent leerkracht en je weet dat rekenvaardigheid en leesvaardigheid in de doorstroomtoetsen wel worden getoetst, maar geschiedenis niet. Dan is het logisch dat je geschiedenis laat vallen wanneer je in tijdnood komt. Dat is doodzonde, want we weten dat kennisopbouw in dit soort vakken juist zo belangrijk is voor de leesvaardigheid.”
Rijke teksten
In de AOb-enquête uiten leerkrachten hun zorgen over het tekort aan rijke teksten in lesmethodes. Ook op dit punt doet Wetenswaardig het goed, meent Van Run: “De teksten zijn rijk en inhoudelijk en er zitten heel veel verschillende tekststructuren in.”
Het stellen van vragen voorafgaand aan het lezen van de tekst, zoals dat in deze methode gebeurt, is ook een beproefde methode volgens Wijze Lessen. “Met lees- of kijkvragen vooraf gaan leerlingen gerichter aan de slag en daardoor onthouden ze meer”, zegt Van Run. “In veel methodes voor begrijpend lezen worden die vragen pas achteraf gesteld.”
Een methode ontwikkelen kost miljoenen
Als initiatief van een oud-leerkracht en lerarenopleider aan de Radboud Universiteit kan de nieuwe wereldoriëntatie-methode Wetenswaardig rekenen op sympathie. Het spreekt de Amsterdamse basisschoolleraar Onno Visser aan dat de methode is ontwikkeld vanuit de beroepsgroep zelf. AOb-bestuurder Simone Fomenko zou graag zien dat leraren vaker de tijd krijgen om zelf methodes te schrijven. “Alle mensen die meeschrijven aan Wetenswaardig zijn leraren”, benadrukt initiatiefnemer Erik Meester. “Zonder kennis uit de praktijk over hoe je een goede les geeft is het onmogelijk om een goede methode te maken.”
Meester heeft er uiteindelijk wel voor gekozen om een commerciële partij in te schakelen bij de ontwikkeling van zijn methode, al doet de naam van deze partij niet direct vermoeden dat het om een bedrijf gaat: Het Nederlands Mathematisch Instituut. “Er bestaan geen niet-commerciële partijen die dit kunnen realiseren”, zegt hij.
Onno Visser vraagt zich af waarom leerkrachten niet vaker het heft in handen nemen en zelf methodes ontwikkelen. “We weten diep van binnen dat de methoden waarmee we werken niet deugen en dat we het beter kunnen, waarom maken we ze dan niet zelf.”
Meester, die zelf nog voor de klas stond toen hij de eerste stappen zette op de weg van curriculum- en methodeontwikkeling is het daarmee eens, maar waarschuwt voor de omvang van de klus. Leraren die zelf lesmaterialen ontwikkelen hebben niet alleen expertise nodig, maar ook veel geld en tijd. “Met de ontwikkeling van een nieuwe methode van deze schaal zijn miljoenen gemoeid.”
Visser ziet hier een rol voor de overheid. “Laat die er maar voor zorgen dat er goede methodes beschikbaar komen. Commerciële uitgevers die aan ons willen verdienen, zullen dan met iets beters moeten komen.” Meester is het ermee eens dat de overheid een rol zou kunnen opeisen bij de ontwikkeling van leermiddelen, maar waarschuwt ook: “Als de overheid dat doet, neem je het risico dat je het proces politiseert en dat je de kritiek van een soort staatspedagogiek over je afroept.”
Dat de overheid kennis van de wereld niet toetst, is geen goede zaak