Kansrijk adviseren leidt tot meer afstroom
De focus op kansrijk adviseren pakt averechts uit. Te veel leerlingen stromen door naar een niveau dat ze niet aankunnen. Het praktijkonderwijs merkt dit aan een dalende instroom en een hogere zij-instroom van leerlingen. “Zij komen beschadigd bij ons binnen.”

Bradley en Niels zijn tweedejaars leerlingen op Kranenburg Praktijkonderwijs in Utrecht. Beeld: Angeliek de Jonge
“Wie heeft er contant geld bij zich?”, vraagt docent Nienke Sies aan haar veertien tweedejaars van Kranenburg Praktijkonderwijs in Utrecht. Drie vingers gaan de lucht in. “Ja, een paar cent”, zegt Kris lachend terwijl ze haar zakken nazoekt. Bradley: “Ik, want mijn moeder wil ervan af.” “Het is ook veel fijner”, vindt Dyon, “want dan zie je direct hoeveel geld je uitgeeft.”
Het is aan niets te merken, maar Bradley is nog relatief nieuw in de klas. Hij stapte vorig jaar over van vmbo-basis, waar hij al een keer was blijven zitten. Ondanks het vmbo-advies lukte het niet om daar de achterstanden in te halen die hij tijdens de coronaperiode in groep 7 had opgelopen. “Ik baalde dat ik eraf moest, want al mijn vrienden zaten daar”, vertelt Bradley, die opzag tegen de overstap. “Ik dacht dat ik hier alleen maar praktijk zou krijgen, maar dat is gelukkig niet zo.”
Afstromers klinkt negatief, maar we noemen het bewust zo omdat leerlingen dit zo ervaren
Het aantal leerlingen dat net als Bradley later instroomt op scholen voor praktijkonderwijs groeit. Bijna driekwart van deze pro-scholen ziet deze toename, blijkt uit een enquête van de Sectorraad Praktijkonderwijs eind vorig jaar. Gemiddeld is het aantal eerstejaars dit schooljaar met 15 procent gedaald, in sommige steden met tot wel 50 procent. Het merendeel van de scholen verwacht dat het aantal ‘afstromers’ daarom zal stijgen. “Afstromers klinkt negatief, maar we noemen het bewust zo omdat leerlingen dit zo ervaren”, vertelt Eric Bouwens, vicevoorzitter van de sectorraad. “Het gaat om leerlingen die op de basisschool vaak al moeilijk meekwamen en op het vmbo vervolgens vastlopen. Door alle faalervaringen komen ze beschadigd bij ons binnen.”
Hoe hoger hoe beter
Grootste oorzaak is volgens Bouwens de focus op kansrijk adviseren sinds 2020. “In de praktijk betekent dit: hoe hoger hoe beter. Er ontstaat hierdoor een verschuiving van leerlingen naar een zo’n hoog mogelijk niveau.”
Vooral de doorstroomtoets draagt hier volgens hem aan bij. Als een leerling hoger scoort op deze toets dan het schooladvies, moet de basisschool dit in principe naar boven bijstellen. Dit geldt weliswaar niet voor het praktijkonderwijs, maar daar speelt een ander euvel. De doorstroomtoets geeft als laagste uitkomst een dakpan-advies: praktijkonderwijs/vmbo-basis.
“Als een leerling letterlijk alles fout antwoordt, dan rolt er nog dit advies uit”, vertelt Bouwens. “Ouders denken dan dat vmbo haalbaar is en willen dit dan vaak ook voor hun kind. In de korte tijd tussen toetsuitslag en aanmelding bij de vervolgschool moeten basisscholen dus allerlei ingewikkelde gesprekken met ouders voeren over waarom hun kind niet dat hogere niveau aankan. Dit speelt op alle niveaus. De tijdsdruk vergroot de kans dat scholen een leerling het voordeel van de twijfel geven.”
Veel zij-instromers komen onzeker, boos of met gedragsproblemen de school in
Cijfers van het ministerie van Onderwijs laten zien dat in 2024 bij 28 procent van de leerlingen het schooladvies naar boven toe is bijgesteld. In 2023 gebeurde dat bij 10 procent. En dat terwijl steeds meer scholieren het niveau nu al niet aan lijken te kunnen. Het aantal zittenblijvers in het voortgezet onderwijs stijgt namelijk al jaren - vooral op de havo - net als het aantal thuiszitters en de tussentijdse uitstroom. Het aantal havisten dat zonder diploma overstapt naar het mbo is in drie jaar tijd bijvoorbeeld verdubbeld naar ruim 6500 leerlingen in 22/23.
Teleurstelling
De gevolgen van de verschuiving zijn voor de pro-scholen groot, vertelt Bouwens, die ook bestuurder is van Pro College, waartoe vier scholen voor praktijkonderwijs in de regio Nijmegen behoren. “Vorig jaar hadden we 20 procent minder aanmeldingen voor de eerste klas, maar het leerlingenaantal is in totaal met meer dan 10 procent gestegen. De instroom in andere jaren neemt dus fors toe.”
Veel zij-instromers komen onzeker, boos of met gedragsproblemen de school in. “Natuurlijk is dit organisatorisch lastig en superingewikkeld voor onze docenten, maar het allerergst vind ik het voor de kinderen. Zij komen onnodig op een verkeerde plek terecht, wat tot een nieuwe teleurstelling leidt en hun zelfbeeld en motivatie aantast.”

Docent Nienke Sies (tweede van links) en ondersteuningscoördinator Carola van den Hoogen zien leerlingen ontspannen wanneer ze later instromen bij Kranenburg Praktijkonderwijs in Utrecht. Beeld: Angeliek de Jonge
Ook op de Kranenburg in Utrecht is de zij-instroom vanuit het vmbo toegenomen. “We houden in de klas al rekening met deze groei. Basisscholen zeggen letterlijk: ‘We moeten kansrijk adviseren, dus we gaan voor vmbo”, vertelt Carola van den Hoogen, ondersteuningscoördinator Kranenburg Praktijkonderwijs. Ouders houden vast aan vmbo, zelfs als een leerling voldoet aan alle criteria voor de pro-school (zie kader ‘Wat is praktijkonderwijs?’). “Vmbo-scholen moeten vanwege de zorgplicht een leerling wel aannemen, maar vaak blijkt al na de kerst dat het echt niet lukt. Dat dit zo gaat, vind ik triest, je gunt zo’n leerling meteen een goede start.”
Docent Sies ziet leerlingen na hun komst zichtbaar ontspannen. “Het meest pijnlijke vind ik dat deze leerlingen denken dat ze dom zijn. Sommigen durven daarom niets te zeggen of te vragen. Natuurlijk hebben wij hoge verwachtingen van leerlingen, maar de druk om te presteren is eraf. Ouders vertellen al snel hoe blij ze zijn omdat ze een totaal ander kind zien thuiskomen.”
Geen eindstation
‘Jij krijgt die lach niet van mijn gezicht’, klinkt er ondertussen vrolijk uit de radio in het Bouw- en technieklokaal. “Dit vind ik de leukste les”, vertelt Bradley. Samen met Niels stapt hij het lokaal binnen met koffie voor docent John Schouten. Vanuit zijn drijfveer om jongeren goed te begeleiden, geeft Schouten er twee dagen per week les. “Hier hoeven ze even niets met hun hoofd. Maar als ze zeggen dat ze dom zijn, word ik boos. Kijk naar mij, zeg ik dan, ik werk ook met mijn handen. Ik ben met niets begonnen en heb nu een eigen schildersbedrijf.”

John Schouten heeft een eigen schildersbedrijf. Vanuit zijn drijfveer om jongeren goed te begeleiden, geeft hij twee dagen per week les op Kranenburg. Beeld: Angeliek de Jonge
“Praktijkonderwijs is geen eindstation - wat vaak gedacht wordt - maar een mooie springplank”, benadrukt Sies. “We begeleiden leerlingen naar een plek die het allerbeste bij hen past. En dat kan arbeid zijn, maar ook een vervolgopleiding. Wij geven leerlingen een rugzak vol ervaringen, kennis en vaardigheden waarmee ze verder kunnen.”
De geïnterviewden pleiten voor realistisch adviseren. Een enkelvoudig advies voor praktijkonderwijs voorkomt discussie. “Als dat bij vwo kan, waarom dan niet bij praktijkonderwijs?”, vraagt Bouwens. Ondersteuningscoördinator Van den Hoogen wil - net als de sectorraad - de toelaatbaarheidsverklaring schrappen: “Leerkrachten kennen hun leerlingen, een IQ-test is helemaal niet nodig. Dit creëert een drempel en versterkt het idee dat we speciaal onderwijs zijn.”
Het verschil tussen een vmbo-basis leerling en pro-leerling is niet altijd makkelijk te maken. Voor deze leerlingen lijkt de vmbo-klas, die nu als succesvolle pilot op dertig pro-scholen plaatsvindt, een oplossing. Leerlingen krijgen er een jaar langer de tijd om te kijken welk niveau voor hen het meest geschikt is. Bouwens: “In Bemmel bestaat deze symbiose al twaalf jaar. Van de overstappers komt een enkeling terug, maar in 95 procent van de gevallen halen ze hun vmbo-diploma. Het gaat niet om hoe hoger hoe beter, de kern is dat we met z’n allen een goede inschatting kunnen maken wat een leerling aankan én wil. Als ze het niet willen of kunnen, blijven ze gewoon op school en wordt daarmee een faalervaring voorkomen.”
Minderwaardig
Het grootste struikelblok blijft de beeldvorming: naar vwo mag je, naar pro moet je. Praktijkonderwijs wordt als minderwaardig gezien, en dat voelen leerlingen, weet Bouwens. “Ze schamen zich en voelen zich een loser omdat ze geen hoger niveau aankunnen. Sommigen liegen daarom zelfs over hun school. Wat dit doet met jonge mensen, maakt dat ik me vol blijf inzetten om dit te veranderen.”
Een praktijkschool is niet iets om je voor te schamen
Bouwens heeft al veertien jaar standaard drie sheets bij zich: op de eerste staat praktijkonderwijs onderaan en vwo aan de top. “Dit is zoals we naar het onderwijs kijken, gebaseerd op theoretische en cognitieve vermogens. De doorstroomtoets sluit daarop aan. Maar dat is superbeperkt, want we kijken niet naar andere, praktische vaardigheden.” Sheet 2, gebaseerd op praktische vaardigheden, plaatst pro bovenaan. En op sheet 3 staat de leerling in het midden met alle schoolsoorten eromheen. “Zo zou het moeten: geen hiërarchie maar kijken wat passend is voor het kind.”

Het aantal leerlingen dat net als Bradley (links) later instroomt op scholen voor praktijkonderwijs groeit. Door nieuwe vrienden zoals Niels (rechts) voelt hij zich er al helemaal op zijn plek. "School gaat ook veel beter, want dit past bij mij." Beeld: Angeliek de Jonge.
“Onbekend maakt onbemind”, denkt docent Sies. “Kom dus kijken! Bedenk als leerkracht welke leerling hier zou passen. Na een rondleiding gaan mensen allemaal weg met: ‘wat een leuke school’. Dus als je het onbekende wegneemt, verdwijnt vanzelf het onbeminde. Een praktijkschool is niet iets om je voor te schamen.”
Ondanks dat hij nu een half uur moet fietsen, wil Bradley niet meer terug naar zijn oude school. “Ik heb hier nieuwe vrienden en school gaat ook veel beter, want dit past bij mij.” Dat de maatschappij een hoger niveau meer waardeert, noemt hij: “Onzin, iedereen heeft zijn eigen niveau en het een is niet beter dan het ander. Ik ben goed met mijn handen, maar ik krijg hier ook genoeg tijd om te leren. Het liefst wil ik later bij mijn vader werken. Hij heeft een glazenwasbedrijf en hij zegt dat er altijd een plek voor mij zal zijn.”
Wat is praktijkonderwijs?
Praktijkonderwijs is net als vmbo, havo en vwo een reguliere vorm van voortgezet onderwijs. Nederland telt 177 scholen voor praktijkonderwijs met in totaal bijna 29 duizend leerlingen. Er is een toelaatbaarheidsverklaring nodig waarvoor - naast een praktische instelling - in elk geval twee criteria gelden: drie jaar leerachterstand in Nederlands en rekenen en een IQ tussen 55 en 80.
De opleiding duurt vijf jaar en kent geen centraal eindexamen. Ongeveer 40 procent van de leerlingen stroomt door naar het mbo (voltijds), 11 procent kiest voor mbo-bbl (werken en leren) en 27 procent gaat aan het werk. De rest van de uitstroom is divers, van een ander vorm van onderwijs zoals vmbo (3 procent) tot dagbesteding (2 procent).
Dit artikel stond in het Onderwijsblad. Wil jij het blad ontvangen? Word lid!