Kankerverwekkende stoffen in de ban bij het vak scheikunde
Proefjes doen met kankerverwekkende stoffen mag niet meer bij scheikunde. Niet iedereen is daar blij mee. “Ons vak wordt uitgehold.”
Prachtige paarsrode kleuren geeft de zuur-base indicator fenolftaleïne als de zuurgraad boven de 10 uitkomt. “Die stof gebruiken veel docenten bij hun proeven”, zegt Jan van Lune, scheikundedocent en hoofd van het bureau van de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen (NVON). In principe moeten scholen een alternatief zoeken voor deze veelgebruikte stof. De stof staat namelijk op de lijst van kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen van het ministerie van Sociale Zaken. Afgekort CMR-stoffen genoemd.
Het arbeidsmarkt en opleidingsfonds Voion voor voortgezet onderwijs, waarin de werkgevers en bonden zitten, bracht onlangs een notitie uit waarin een duidelijk advies staat. Het gebruik van kankerverwekkende stoffen die Sociale Zaken op de lijst heeft staan, raadt het platform af. Die stoffen moeten vervangen worden door niet-kankerverwekkende stoffen. Als scholen een stof van de lijst wel willen gebruiken, moeten ze voorzorgsmaatregelen nemen en de risico’s inschatten.
Strenge eisen
“Veel scholen hebben geen kaas gegeten van alle strenge eisen”, zegt Voion-medewerker Rick van Workum. Hij merkt dat zaken gebagatelliseerd worden. “Dan horen we bijvoorbeeld: We gebruiken maar heel erg weinig van dat spul. Of: Dit staat ook bij iedereen in het gootsteenkastje. De regels lijken overdreven streng, maar punt is dat het gaat over wie er verantwoordelijk is. Het is een misverstand dat wat thuis mag, ook op school mag.
De regels lijken overdreven streng, maar het gaat over wie er verantwoordelijk is
Op scholen geldt de Arbowet. Werknemers mogen bij hun werkzaamheden geen risico lopen. “Het lastige is dat je vaak niet weet hoeveel je van een stof inademt, hoeveel er verstuift, hoeveel het is verdund en wat de risico’s voor de gezondheid zijn. Daar is op scholen vaak niet de goede meetapparatuur voor”, zegt Van Workum. Belangrijk is om te zoeken naar alternatieve stoffen voor proeven.
Als docenten een stof die op de lijst voorkomt wel willen gebruiken, moeten ze aan strenge regels voldoen. Van Workum licht toe: “Ze moeten eerst kijken welke stoffen ze in proeven gebruiken en welke daarvan op die lijst staan. Dan moeten ze de stofeigenschappen checken op hoe gevaarlijk of kankerverwekkend deze zijn en wat de grenswaardes zijn. Daarna moeten ze uitzoeken in welke situaties ze de stof gebruiken en wie er hoe vaak mee te maken hebben. Je maakt dus eigenlijk een hele analyse van alle risico’s. Vaak vragen technisch onderwijsassistenten en docenten zich af wat de kans is dat je daadwerkelijk kanker krijgt van een stof. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. De grenswaarden zijn gebaseerd op een risico van één extra geval van kanker op tienduizend personen.”
Terughoudend
Scheikundedocent Jan Hop herinnert zich nog proeven die spectaculair waren, maar nu niet meer kunnen. Hij geeft ondersteunende lessen op een middelbare school in Drenthe en gaat bijna met pensioen. “Ik deed twintig jaar geleden nog grote demonstratieproeven met ammoniumdichromaat dat we verhitten. Dat gaf spectaculaire vulkaan-effecten”, zegt hij. “Nu kunnen we dat alleen met Youtube-filmpjes laten zien. Soms is dat wel jammer.”
Jan van Lune van vakvereniging NVON vindt het goed dat er een lijst is en dat stoffen vervangen moeten worden. De vakvereniging zat ook in het overleg over de notitie. “Veilig werken is belangrijk, maar het moet wel reëel zijn. De gevaren zijn in sommige gevallen dusdanig laag, bijvoorbeeld met alcohol wat ook op de lijst staat (zie kader). Wij krijgen wel terug van onze docenten dat ze vinden dat hun vak wordt uitgehold nu veel proeven niet meer gedaan kunnen worden.”
Van Lune denkt dat het te maken heeft met gewenning. “Het voelt raar als je jarenlang iets doet wat nu ineens niet meer mag.” De vakvereniging is bezig met een inventarisatie van stoffen die docenten onmisbaar vinden. Ze hebben daarvoor scheikundesecties benaderd. Vervolgens wil NVON specifieke proeven gaan beschrijven om te kijken of er uitzonderingen mogelijk zijn. “Bijvoorbeeld dat je van een proef een demonstratie maakt met afzuiging. We moeten afwachten wat eruit komt. Zelf moest ik ook eerst wennen, maar nu denk ik: Hoe kan ik leerlingen hetzelfde bijbrengen met andere stoffen.”
Bij het Lorentz Casimir Lyceum in Eindhoven zijn al veel stoffen vervangen. Technisch onderwijsassistent Cees Meeuwisse ziet geen problemen, al zijn de vakdocenten terughoudender om te gaan vervangen. “Ik zie geen enkele reden om met kankerverwekkende stoffen te werken”, zegt hij. “Met huis-tuin-en-keukenmiddelen kun je net zo goed toffe proeven doen en leerlingen scheikundige principes laten ontdekken”.
Citroenen
Met citroenen van de Lidl bijvoorbeeld. Meeuwisse: “Titreren is keileuk, zeker als leerlingen een eigen citroen mogen uitpersen en gebruiken in plaats van een chemische stof uit de voorraadkast. Je wilt bijvoorbeeld de concentratie van citroenzuur in citroensap weten. Verdund citroensap wordt dan getitreerd met natronloog en het eind van de reactie wordt bepaald door de kleuromslag van een indicator. Voorheen was dit fenolftaleïne, deze stof staat vermeld op de lijst. Nu gebruiken we broomthymolblauw. Nog steeds een chemische stof, maar deze staat niet op de lijst van CMR-stoffen en is veiliger in gebruik. Het vak scheikunde wordt daar echt niet minder van.”
Met huis-tuin-en-keukenmiddelen kun je net zo goed toffe proeven doen
Vaak zijn het de technisch onderwijsassistenten die proeven klaarzetten, oplossingen maken en het practicumafval opruimen. Meeuwisse merkt wel meer bewustwording onder collega’s die hij spreekt. “Alleen is het vaak lastig om iets aan te passen of te veranderen. Het onderwijs is wat dat betreft een olietanker die nu 3 graden naar stuurboord moet. Dat gaat niet snel.”
Alcohol ook op de lijst
Alcohol staat onder de noemer ethanol ook op de lijst van kankerverwekkende stoffen. Hier is veel discussie over onder scheikundedocenten. Jan van Lune van vakvereniging NVON zegt dat er maar heel kleine hoeveelheden van worden gebruikt. “Ik zie ook niet zo snel een vervanger. Het voelt dus soms krom dat je daar dan een hele analyse voor moet maken of moet vervangen, terwijl leerlingen als ze uitgaan al meer binnenkrijgen.” Rick van Workum, medewerker bij arbeidsmarktplatform Voion, erkent dat deze stof altijd wordt aangehaald als er discussie is. “Ze vinden dat belachelijk”, zegt Van Workum. “Vanwege wet- en regelgeving raden wij aan ook deze stof te vervangen. De enige reden om het wel te gebruiken is als het technisch onmogelijk is om de stof te vervangen en er een echte noodzaak is. Uiteindelijk is het de vraag wat zwaarwegender is: de leseducatie of het risico op gezondheidsschade. We weten die uitkomst niet. Voion raadt het daarom af."
De notitie van Voion met het advies over de stoffen en extra uitleg over de Arbowet vind je op voion.nl Dit artikel verscheen in het Onderwijsblad van juli 2018. Wil jij ook elke maand het blad ontvangen? Word dan lid van de AOb.