'Je moet als docent nooit de kracht van je eigen woorden onderschatten'
Karel Spitsbaard groeide op in armoede en had een alcoholverslaafde vader. De docent Nederlands schreef er een boek over en gebruikt zijn eigen verleden nu om kinderen in lastige thuissituaties te helpen. “Ik geef hen precies wat ik vroeger nodig had.”
Het is niet zichtbaar, maar op het hoofd van docent Karel Spitsbaard (58) zit een extreem goed ingestelde antenne, die feilloos kinderen ‘eruit pikt’ die het moeilijk hebben. “Dat vind ik het mooiste aan mijn vak”, zegt hij erover. “Een kind geven wat het nodig heeft.”
Maar vraag Karel waarom hij ooit het onderwijs in wilde en je krijgt een weinig inspirerend antwoord. “Omdat ik structuur wilde”, iets in die trant, “en tegelijk vakantie met mijn kinderen.” Hij was alleenstaande vader, zijn jongste was 11, de oudste 17, en ‘moest wat’.
Bonje
Hij had zelf niets met school, verzuim was zijn tweede naam, hij had vaker bonje dan vrede met de docenten. Karel groeide op met zeven broers en zussen, weinig geld en een alcoholist als vader. “Hij was aardig, maar zijn dronk niet. Hij sloeg ons niet echt, vooral mijn moeder het ontgelden. Hij woog 110 kilo, zij 55. Niemand kon hem thuis trotseren.”
Zijn ouders hadden een weekendhuwelijk, zijn vader werkte en woonde deels in Den Haag, zijn moeder betrok in Emmen met de hele kinderschare kraakpand na kraakpand -waar ook deurwaarder na deurwaarde zich meldde. Op zijn achttiende ging Karel studeren. “Armoede brengt niet alleen ellende met zich mee. Er was ook liefde, we hadden lol. Geen voetbal? Dan tikkertje. Maar als student merkte ik dat ik me moeilijk kon hechten, vrienden maken ging moeizaam. Financieel kwam ik moeilijk rond, als student haperde ik, ik stopte en begon een uitzendbureautje.”
Armoede brengt niet alleen ellende met zich mee. Er was ook liefde, we hadden lol.
Dat ging jaren goed, het groeide en groeide, en -grijnzend: “Ja, daar zat op een gegeven moment wat zwart geld in. Steeds meer. Als je in armoede opgroeit, leer je: als ik geld verdien, zijn mijn problemen voorbij. Maar er is je nooit geleerd hoe met geld om te gaan. Mijn relatie met geld was vrij, eh, verknipt.” De Belastingdienst kreeg er lucht van. “Het was als in een film: een inval, handen omhoog, alles werd afgepakt. En ineens zat ik in een zelfde situatie als waar ik in was opgegroeid.”
Dit artikel stond in het Onderwijsblad. Wil jij het blad ontvangen? Word lid!
Zijn toenmalige partner, later ook de moeder van hun drie kinderen, dronk veel. Haar familie was allesbehalve heilig. Karels schoonzusje werkte in de prostitutie, zijn schoonmoeder had ooit eens een bank overvallen. “Ik zat geregeld aan een tafel waar wiet en coke op lag. Zelf raakte ik dat spul met geen vinger aan -ik weet wat dat met je doet.”
Geen kind wil een rotkind zijn
Zijn vrouw overleed jong, vermoedelijk door haar leefstijl. Vanaf toen moest Karel het in zijn eentje zien te redden. Hij belandde, zonder diploma en ervaring, op een school in Rotterdam, kreeg een klas met zestien leerlingen, allemaal met autoriteitsproblemen, adhd, odd, autisme, moeilijke thuissituaties “allemaal déjà vuutjes.”
Hij vond het fantastisch. Hij wist wat de kinderen aan het eind van het jaar moesten kunnen, maakte zelf een jaarplanner, gaf alle vakken, kreeg hulp van een fijne collega. “De allereerste les die ze me gaf: geen enkel kind wil een rotkind zijn. Ieder kind wil leuk gevonden worden. Als een kind gedrag laat zien dat niet goed is, dan is dat gedrag niet goed, maar het kind is oké. Aan dat gedrag ligt iets anders ten grondslag.”
Geen enkel kind wil een rotkind zijn. Ieder kind wil leuk gevonden worden. Als een kind gedrag laat zien dat niet goed is, dan is dat gedrag niet goed, maar het kind is oké
Toen hij dat inzag, begreep hij, met terugwerkende kracht, zichzelf beter. “Ik was geen pain in the ass op school, ik gedroeg me als pain in the ass. Het is aan de docent om dat te zien.”
Als een kind rotgedrag vertoont, benoemt Karel dat. “Wat ik nu zie van jou, vind ik niet oké. Zullen we erover praten?”
Hij haalde zijn tweedegraads lesbevoegdheid en belandde na vijf jaar als docent Nederlands op het Willem de Zwijger College in zijn woonplaats Papendrecht, waar hij ook als raadslid werkt. “Als je me nu ziet, met een goed huwelijk, ik ben zelfs opa, heb een leuke baan, dan zeg je niet: onveilige jeugd. Dat is wat ik aan mijn leerlingen wil meegeven: het kan met iedereen goed aflopen.”
Dat is wat ik aan mijn leerlingen wil meegeven: het kan met iedereen goed aflopen
Een van de redenen ook dat hij zijn boek schreef, Oma’s die katten eten, dat begin dit jaar uit kwam. Nu is er ook het gelijknamig audio-drama, waarin Karel zichzelf de vraag stelt: Als je leven niet over rozen gaat, kun je dan een rooskleurig leven leiden? (Ja, luidt zijn antwoord).
Armoede zet aan tot extreme dingen
De oma die een kat at, verwijst naar Karels grootouders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Den Haag de hongerwinter moesten overleven met dertien -“dértíén, hè”- kinderen. “Mijn opa zocht suikerbieten, maar vond een kat. Hij wilde het niet, mijn oma wilde ook geen kat eten, maar in die tijd verdwenen wel vaker huisdieren.” Waarmee Karel wil laten zien: “Als je het goed hebt, hoef je geen moeilijke keuzes te maken. Maar extreme stress en armoede vragen soms extreme dingen van ons.”
Gezien worden
Dat betekent ook dat gedrag verklaarbaar is. “Zo’n kind wil gezien worden. Door een gesprekje, een compliment -‘leuke schoenen heb je aan’- wel oprécht, want een kind voelt het als je die schoenen eigenlijk spuuglelijk vindt.” Het uiterlijk van leerlingen verraadt soms veel. “Vooral het haar. Dat is vaak vettig.” Karel vindt het soms lastig die persoonlijke hygiëne te bespreken, “maar het moet wel, anders worden ze echt pestdoelwit.” Hij ziet ook collega’s ermee worstelen.
Zijn toon wordt fel: “Regel één: nooit in de klas. Ik heb collega’s gezien die klassikaal zeiden: ‘Zou je niet een keer deo opdoen?’ Dan ben je, mag ik schelden, een eikel. Je moet als docent nooit de kracht van je eigen woorden onderschatten.” Hij weet nog hoe hij zelf in de klas zat, buiten mussen-van-het-dak-weer, en een trui droeg. “Waren de shirts op?” vroeg de docent. “Wat moest ik zeggen, midden in de klas? Ik heb geen shirts want we zijn arm?”
Tact
Tact, dat heeft een kind nodig. “Ik sprak eens een meisje na de les aan, toen we alleen waren: ‘Hé, niet om het een of ander, en het is menselijk, maar ik liep net langs, en ik rook wat. Denk er de volgende keer even aan en als je geen zeep hebt, dan kan ik het voor je regelen.’ De volgende les: niets te ruiken.”
In sommige gesprekken vertelt hij over zichzelf, zoals tegen de jongen die stilzwijgend tegenover hem zat. Gaandeweg liet Karel steeds meer van zichzelf los en wat bleek? De vader van de jongen had ook agressieproblemen. “De jongen vertrouwde mannen niet, daarom zweeg hij zo lang. Als ik dan het gesprek kan aangaan: goud.” Ook in de klas vertelt hij soms over zijn verleden. “Dan zie je veertien paar grote ogen naar je kijken. U? Gearresteerd? U? In armoede opgegroeid?” Hij lacht: “Dan krijg je ze wel stil, hoor.”
Het audioverhaal 'Oma's die katten eten' is op Storytel te beluisterenNaar het verhaal