WO&O

Hoe blijf je gelukkig en gezond als je promoveert?

Psychiater en onderzoeker Joeri Tijdink zag jonge promovendi worstelen, ruziën en uitvallen. Hij schreef een zelfhulpboek met praktische adviezen om gelukkig en gezond te blijven in de academische wereld.

Tekst Lisanne van Sadelhoff - redactie Onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

Joeri Tijdink foto Fred van Diem

Joeri Tijdink vond promoveren zelf ook een zwaar proces. “Je zit veel alleen voor dat beeldscherm en de voortgang gaat traag. Dat zet je aan het twijfelen.” (Beeld: Fred van Diem)

Dit is een gekke wereld. Dat is wat psychiater Joeri Tijdink (42) dacht toen hij op de afdeling psychiatrie werkte tijdens zijn opleiding geneeskunde. Hij zag promoverende onderzoekers ruziemaken, over dingen als: beland ik als tweede of derde naam op de auteurslijst? “Twee volwassen, intelligente mannen, hè, die dan tegen elkaar tekeergingen.” Behalve haantjesgedrag zag hij ook: onzekerheid, stress, uitvallen, vooral bij jonge onderzoekers. Hoe kan dat toch, vroeg hij zich af. En wat is de rol van de publicatiedruk daarin, hoe hoog is die? 

Voer voor - o, de ironie - een promotieonderzoek, dat Tijdink aan het VUmc uitvoerde en in 2016 afrondde. Zijn conclusie: een kwart van de hoogleraren kampte met burn-out verschijnselen die onder andere werden veroorzaakt door die publicatiedruk. “Ik vond promoveren zelf ook een zwaar proces, maar ik was 32 toen ik begon. Ik was geen 24-jarige meer die alleen ergens een onderzoeksstage van een halfjaar had gedaan. Ik werkte al als psychiater in een behandelteam waar je wordt geacht leiding te nemen, wat ook af en toe kan helpen. Ik kende mijn grenzen en door mijn vak weet ik veel van menselijk gedrag en dus ook veel over mijn eigen gedrag en wat mijn valkuilen zijn.” (Doorgaan terwijl je eigenlijk te moe bent om door te gaan, bijvoorbeeld.)

Maar, hij besefte ook: niet iedereen kent die valkuilen, vooral niet als je jong bent. Of mensen kennen ze wel, maar stappen er gewoon met ogen open in, want wat moeten ze anders? “De wetenschap kan een hard wereldje zijn. Wel of niet iets publiceren in een vooraanstaand tijdschrift, kan je carrière maken of breken. Bovendien: je zit veel alleen voor dat beeldscherm en voortgang gaat traag. Dat zet je aan het twijfelen. Promoveren kan zo zes, zeven jaar duren, en dan moet je het licht aan het einde van die tunnel kunnen blijven zien.”

Wetenschappelijk werk is doorspekt van afwijzingen

Daar komt bij dat er op veel universiteiten een werkcultuur is waarin je maar door hoort te gaan, beschikbaar hoort te zijn, ook in de avonden en in de weekenden. “En er is een bepaalde afhankelijkheidsstructuur tussen promovendi en hun promotor”, zegt Tijdink, “die kan onveilig voelen. Want als je promoveert, heb je vaak maar één hoofdbegeleider, de hoogleraar, die je proefschrift moet goedkeuren. Dat maakt dat je extreem afhankelijk bent van je promotor. Of die op tijd reageert op je mails, je de begeleiding geeft die je nodig hebt, je het vertrouwen geeft als je dat zelf eventjes niet meer hebt…”

Want wetenschappelijk werk is doorspekt van afwijzingen - Tijdink kan de onverbiddelijke nee’s die hij de afgelopen jaren heeft gekregen, al lang niet meer op twee handen tellen. “Hetzelfde geldt voor de beurzen die je aanvraagt, de praatjes die je over je onderzoek geeft. Collega’s zijn altijd kritisch op elkaar. Dat is goed, hoort erbij, maar maakt ook dat je een dikke huid nodig hebt. En die krijg je pas door ervaring.”

Aardig

En daar zit de crux: wie jong is en promoveert, heeft die ervaring nog niet. Tijdink zag jonge promovendi worstelen. En soms ook: omvallen. En daarom deelt hij zijn adviezen, en die van collega’s, in zijn net verschenen boek The happy academic, met de veelzeggende ondertitel How to succeed and stay healthy in Academia.

Geen boek met duizend-en-een voetnoten of tal van verwijzingen naar andermans literatuur, nee, gewoon: praktische tips aan worstelende academici, zoals: ga niet samenwerken met een promotor die onaardig is (‘dat houd je niet jarenlang vol’) en ga van tevoren duidelijk in gesprek samen over verwachtingen en wensen. Hoe vaak kom je samen, hoe vaak mag je vanuit huis werken, hoeveel deadlines zijn er, hoe verlopen de feedbackrondes, moet je binnen één of anderhalf jaar je eerste publicatie hebben gehad?

De adviezen zijn aangegeven met bullet points en geschreven in Engelse, heldere, duidelijke taal luchtig bovendien. Er wordt afgeraden om als wetenschapper een eigen website te hebben ‘nergens voor nodig, dan vind je jezelf veel te belangrijk’ en leg je telefoon weg tijdens het werk, dat ding werkt afleidend, kost te veel tijd en energie.

Vilein

Tijdink gaat ook dieper in op hoe de begeleiding voor promovendi nu is geregeld in Nederland. Liever een team met drie of vier (co)promotors, zodat je niet afhankelijk bent van één iemand en anderen in vertrouwen kan nemen als iets niet zo lekker loopt (‘zonder te roddelen of vilein te worden’). Ook vindt hij dat de promovendus een rolmodel nodig heeft om zich aan te spiegelen, zodat hij of zij leert hoe je gedegen en verantwoord onderzoek doet. “Nu worden promovendi soms aan hun lot overgelaten.”

Het is, hij zegt het zelf, een zelfhulpboek. Maar, zo zegt hij ook: eigenlijk is hij als psychiater niet onverdeeld enthousiast over zelfhulpboeken. “Ik vind het een bijzonder genre. Je leest het, denkt: verrék, dat gedrag doe ik ook, en gaat vervolgens weer door met dat oude gedrag. Door die boeken kun je inzicht krijgen in je patronen, maar tegelijkertijd is er meer voor nodig om die patronen écht te doorbreken en je gedrag te veranderen.” Toch hoopt hij: zijn boek kan helpen. Sterker: hij heeft al van zeker twintig mensen gehoord dat ze er iets aan hebben gehad. “De academische wereld is ook een gesloten wereldje”, zegt hij, “zeker in bepaalde vakgebieden is het makkelijker om over onderzoek te praten dan over de kwaliteit van samenwerking of de band tussen onderzoekers. Terwijl het wel belangrijk is dat die goed is.”

Vergelijk jezelf niet met anderen, dat is onbegonnen werk

Zijn boek zorgt ervoor dat mensen voelen dat ze niet alleen zijn, denkt hij. En dat wat ze voelen die stress, onzekerheid, zelftwijfel niet gek, maar menselijk is. En dat er dus iets aan te doen is. Zo kan het, volgens Tijdinks boek, helpen jezelf niet te vergelijken met anderen. “Dat is onbegonnen werk”, legt hij uit. “Want we kijken altijd alleen maar naar mensen die het beter doen. En de piramide in deze wereld is zo groot. Er is áltijd een stapje hoger. Je begint met een bachelor, dan de master, dan phd, dan postdoctoraal, dan kun je assistant professor worden, vervolgens associate professor, daarna hoogleraar, afdelingshoofd, decaan, rector, minister van Onderwijs… Kijk gewoon enkel naar je eigen situatie, dat geeft minder onrust.”

En die situatie is er eentje om te waarderen. “Onderzoek doen is een voorrecht. Het is heel mooi en waardevol om je voor zo’n lange periode ergens helemaal op te kunnen storten, iets te mogen onderzoeken waar je nieuwsgierig naar bent en dat daar dan een antwoord op komt. Die onderzoeksvrijheid, daar moet je jezelf over vertellen.” Simpel voorbeeld: Tijdink was tijdens de pandemie betrokken bij een onderzoeksproject over covid en een van zijn collega-onderzoekers had een kind dat had gevraagd: ‘Papa, kun je eigenlijk corona krijgen van neuspeuteren?’ “Niemand wist het, dus hebben we het uitgezocht. Ja, dat vind ik dus heel erg tof.” (Het korte antwoord bleek: ja.)

Zelfspot

Tegelijkertijd moeten wetenschappers hun werk soms wat luchtiger benaderen en ‘maar’ gewoon als werk zien, stelt Tijdink. Als hij iets niet wil, dan is het zijn eigen werkomgeving te serieus nemen. “Ik heb heel lang het gevoel gehad: humor mag niet. Humor hoort hier niet. Er zit heel veel geldingsdrang, ego, perfectionisme, perfectie en zelfs narcisme in sommige onderzoekers. Die kunnen doorgaans, dacht ik altijd, niet echt lachen om hun eigen werk. Die vinden hun eigen werk het allerbelangrijkste. Dat probeer ik met mijn boek weg te nemen: laten we allemaal maar gewoon onszelf niet te serieus nemen.”

Tijdink zal nooit vergeten hoe hij samen met zijn begeleider, in het derde jaar van zijn promotie, voor werk in Rio de Janeiro was. Ze liepen door de stad en hadden het erover: eigenlijk moeten we een soort stoornis bedenken voor al die ingewikkelde persoonlijkheidstrekken die wetenschappers hebben. “Publiphilia Impactfactorius, wat in het Latijns zoiets betekent als: ik houd van publiceren in een tijdschrift met een hoge impactfactor. Daar hebben mijn promotor en ik toen heel erg om gelachen en toen ervoer ik: het werkt, die zelfspot.”

Joeri Tijdink, The happy academic, How to succeed and stay healthy in Academia, VU University Press