Alle

Gestigmatiseerd op de universiteit

Mbo’ers die via hbo naar de universiteit gaan, worden soms anders behandeld dan hun medestudenten van het vwo. Ook al is het goed bedoeld, onzekerheid ligt op de loer, blijkt uit onderzoek.

Tekst Daniëlla van 't Erve - Redactie Onderwijsblad - - 7 Minuten om te lezen

Onderzoeker Michelle Baars

Onderzoeker Michelle Baars volgde zelf de route mbo-hbo-universiteit. “Op de universiteit zouden deze studenten met open armen ontvangen moeten worden, maar het tegenovergestelde lijkt soms het geval.” Beeld: Herman Engbers

Demissionair minister Robbert Dijkgraaf riep onlangs alle vwo-eindexamenkandidaten op om vooral ook te kijken naar een vervolgopleiding op het mbo. ‘Vraag jezelf af waar je plezier en voldoening uit haalt’, schrijft hij in zijn brief. ‘En staar je daarbij niet blind op de zogenaamde hoogte van de opleiding.’ Hier legt hij de vinger op de zere plek: vanwege dat ‘niveau’ is het mbo voor weinig vwo’ers een serieuze mogelijkheid. Andersom is dat ook zo: een wo-student met een mbo-achtergrond geldt als een uitzondering.

Studenten die wel die weg hebben bewandeld, hebben last van het negatieve imago van het mbo, blijkt uit onderzoek van Michelle Baars, inmiddels docent aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Voor haar researchmaster gedragswetenschappen interviewde ze vijftien ‘mbo-stapelaars’: studenten die de route mbo-hbo-universiteit kozen. De universiteit zien ze weliswaar als een veilige omgeving, maar veel deelnemers voelen zich wel anders behandeld.

In tegenstelling tot medestudenten kregen sommigen bijvoorbeeld een kennismakingsgesprek voor de start van hun bachelor. En ook al waren hun cijfers prima, tijdens de opleiding kregen ze gesprekken aangeboden waar bijvoorbeeld vwo’ers die niet kregen. Door deze speciale procedures kunnen studenten onterecht gaan geloven dat ze een lagere slagingskans hebben dan hun medestudenten, concludeert Baars. Het is iets wat ze ook zelf heeft ervaren.

Kom je van het mbo? Dan ga je het toch niet halen

De universiteit was voor haar - net als voor veel deelnemers aan haar onderzoek - simpelweg nooit een optie. Ze wilde de gehandicaptenzorg in, net als haar moeder. Na het vmbo volgde het mbo, en ze vond haar stages fantastisch. Het leren ging haar gemakkelijk af, dus ging ze door naar het hbo. En zo rolde ze vervolgens na een premaster pedagogische wetenschappen door naar de onderzoeksmaster gedragswetenschappen. Medestudenten vroegen haar waarom ze niet meteen na haar propedeuse was doorgestroomd. “Ik wist helemaal niet dat dat kon”, vertelt Baars die er inmiddels bijna elf jaar studie op heeft zitten. “Ik kende helemaal niemand uit mijn omgeving die universiteit had gedaan.”

Geen enkele medestudent van haar had bovendien een mbo-achtergrond. Ze voelde zich daardoor soms onzeker. Baars: “Omdat iedereen ook steeds benadrukt hoe bijzonder het is dat ik van het mbo kom, ging ik toch twijfelen of ik het wel aan zou kunnen.” Ze vroeg zich af of andere studenten die de route mbo-hbo doorlopen ook tegen dit soort dingen aanlopen, wat uitmondde in het onderzoek.  

Nienke Peters-Scheffer en Michelle Baars

Nienke Peters-Scheffer (links) was de eerste begeleider van Michelle Baars (rechts) bij haar researchmaster. “Het is belangrijk dat studenten zien dat er verschillende routes mogelijk zijn en dat die allemaal oké zijn.” Beeld: Herman Engbers

“Een heel interessant en relevant onderwerp”, zegt haar eerste begeleider Nienke Peters-Scheffer. “Maar ook spannend omdat er weinig onderzoek naar gedaan is en het de vraag is in hoeverre het binnen de universiteit speelt. Er was weinig om aan vast te houden.”

“We vroegen ons af of we wel genoeg participanten zouden kunnen vinden; ik hoopte dat we de 10 zouden halen”, vult Baars aan. “Maar binnen een week na mijn oproep kreeg ik 60 aanmeldingen en in totaal maar liefst 150. Zo bizar dat je je afvraagt: is die route eigenlijk wel zo bijzonder?”

Kleinerend

Vooral negatieve opmerkingen van medestudenten gaven participanten het gevoel dat ze niet op de universiteit thuishoren. Tijdens de introductieweek riep een medestudent bijvoorbeeld: ‘Joh, kom je van het mbo? Dan ga je het toch niet halen!’ Een medestudent zei tegen Baars naar aanleiding van haar onderzoek: ‘Ik zou ook geen mbo’er daten.’ “En toen ik hem erop wees dat ik ook van het mbo kwam, zei hij: ‘Ja, maar jij bent anders.’ Terwijl, ik had op mbo niet per se het gevoel dat ik een van de slimste was, of dat ik dacht: wat doe ik hier.”

Ook positief bedoelde opmerkingen kunnen kleinerend overkomen. Baars: “Veel studenten krijgen te horen hoe knap het is, of wat een doorzetter ze zijn. De vraag is: waarom vind je dat dan knap of goed? Is dat omdat iemand zo lang aan het studeren is of heeft het te maken met je vooroordeel dat mbo’ers dom zijn?”

Sommige studenten vinden het ook knap van zichzelf en zien de opmerkingen juist als een soort schouderklopje. “En daar is niks mis mee. Hoe je iets opvat, heeft ook te maken met de ideeën die al leven”, legt Baars uit. Een student werd op haar vooropleiding door haar docent uitgelachen toen ze vertelde dat ze naar de universiteit wilde. Een ander had in een test voor het hbo aangevinkt dat ze niet veel met haar studie bezig is omdat dat niet nodig was. Ze kreeg een negatief advies vanwege haar leerhouding. “Nu doet ze een master en dat gaat hartstikke goed. Maar hoeveel studenten zullen door zo’n behandeling niet eens durven te kiezen voor de universiteit?”

Blinde vlekken

De bevestiging dat ze wel thuishoren op de universiteit, kwam met het behalen van goede resultaten of pas na afronding van hun studie. Opvallend is dat de deelnemers hun medestudenten of docenten niets kwalijk nemen omdat ze er niets aan kunnen doen. Baars: “Het zijn blinde vlekken, ontstaan doordat kinderen vanaf 12 jaar naar aparte scholen gaan en elkaar niet meer tegenkomen.”

Ik zou ook geen mbo’er daten

Vooroordelen op basis van opleidingsniveau zijn volgens haar de meest geaccepteerde vorm van stigmatisering. “Een participant heeft een migratieachtergrond, was tienermoeder en heeft een schakeljaar mbo gedaan. Tot haar verbazing kreeg ze alleen opmerkingen over het mbo. Omdat dit vaak subtiel gebeurt en niet verkeerd bedoeld is, ga je echter nog meer twijfelen aan jezelf. Als iedereen iets normaal vindt, dan zal dat wel zo zijn, is de gedachte.”

Deelnemers gaan er ook niet tegenin uit angst om nog verder buiten de groep te vallen. De enkelen die dat wel deden, stuitten op volharding: medestudenten gingen hen overtuigen hoe bijzonder ze zijn. Soms bleef het niet bij opmerkingen alleen: sommigen hadden het idee dat medestudenten hen vermeden of liever niet met ze wilden samenwerken. “Het gevoel dat je als laatste bij gym gekozen wordt”, verwoordt Baars.

“Het is zo onrechtvaardig! Dit zijn studenten die juist van gigantische meerwaarde kunnen zijn. Zij hebben meerdere perspectieven gezien, kennen de praktijk en zijn vaak supergemotiveerd. Op de universiteit zouden ze met open armen ontvangen moeten worden, maar het tegenovergestelde lijkt soms het geval.”

Gastdocent

De ervaringen lopen uiteen, nuanceert haar begeleider Nienke Peters-Scheffer. “Over het algemeen vinden studenten het prettig op de universiteit, maar een aantal voelt zich niet altijd fijn behandelt. Het is goed dat we ons daar bewust van worden, zodat we daar rekening mee kunnen houden. Zo zal ik nu ook mbo-professionals als gastdocent vragen; ik heb niet eerder bij het belang daarvan stil gestaan.”

Bepaalde elementen uit het onderzoek zijn ook voor haar herkenbaar. Na de havo en hbo-propedeuse stroomde Peters-Scheffer - als eerste in haar familie - door naar de universiteit. “Ik zag de universiteit ook nooit als optie en wist niet wat ik kon verwachten. Ik benoem dit ook altijd aan mijn studenten, zodat zij zien dat er verschillende routes naar de universiteit mogelijk zijn en dat die allemaal oké zijn.”

Bewustwording is ook wat Baars hoopt te bereiken. Vandaar dat ze haar scriptie in het Nederlands vertaalt, ze binnenkort de resultaten aan de hele universiteit presenteert en met studieadviseurs en decanen in gesprek gaat. Zij wil daarna vooral ook graag kwantitatief onderzoek doen, bij meerdere universiteiten. “Weten dat dit speelt, is de eerste stap om stigmatisering tegen te gaan”, benadrukt ze. “Vervolgonderzoek is nodig om verbeteringen te kunnen doorvoeren. Voor stapelaars zou het bijvoorbeeld fijn zijn om meer succesverhalen te horen.”

  Dit artikel stond in het Onderwijsblad. Wil jij het blad ontvangen? Word lid!