Alle

Geef de leraar ruimte en vertrouwen

Voldoende vrijheid is essentieel voor plezier in het werk. Terwijl de buitenwacht vaak nog denkt dat de leraar koning is in het klaslokaal, wijst de praktijk op veel plekken anders uit. 'Onderwijs is een keurslijf geworden.'

Tekst Joëlle Poortvliet - Redactie Onderwijsblad - - 8 Minuten om te lezen

schets binnenwerk 2

Beeld: Typetank

Knellende roosters, dwingende instructiemodellen en micro-managende leidinggevenden. Wie het gros van de reacties leest op de vraag ‘Hoeveel vrijheid ervaar jij in je werk?’, wordt niet vrolijk. Van de bijna zevenhonderd mensen, vooral leraren, die de vragenlijst invulden, gaf grofweg twee derde aan onvoldoende autonomie te ervaren.

Check ook het nieuws uit dit onderzoek: 'Druk op cijfers leidt tot fraude'

Het is onduidelijk of dit getal representatief is voor de beroepsgroep. Misschien is iemand meer geneigd om vragen over autonomie te beantwoorden wanneer hij problemen op dat vlak ervaart. Wel komen vaak dezelfde elementen terug die de autonomie beknotten:

  • Te veel administreren, vooral voor ‘de inspectie’ of voor ‘Cito’
  • Opgelegde methodes en instructiemodellen volgen, zonder inspraak
  • Onder strakke roosters zo uniform mogelijk werken, met nauwelijks pauze
  • Verplicht een onderwijsvernieuwing ondergaan
  • Verplicht irrelevante studiedagen volgen, zonder inspraak
  • Veel experts van buiten die het werk van de leraar bepalen
  • De mening van ouders en leerlingen zwaarder laten wegen dan de professionele mening van de leraar
Lesmethodes zijn zo star en strak opgezet dat je er niet meer je eigen draai aan kan geven.

Ook bij de groep mensen die wel voldoende professionele vrijheid ervaart (37 procent) of bij wie de autonomie zelfs is toegenomen (22 procent), zijn er gemene delers. Daar valt vooral op: ruimte en vertrouwen krijgen, zelf je lessen kunnen invullen, je dagindeling bepalen of toetsen (programma van toetsing en afsluiting) ontwikkelen. Een hbo-docent schrijft: “Ik mag zelf de werkvormen voor mijn colleges bedenken. En, zolang de kennisbasis gegarandeerd is, ook de inhoud van de colleges. Ik zie dat als vrijheid.”

Samen bereiken we meer! Sluit je aan bij de AOb

Autonomie - volgens Van Dale betekent het zelfbestuur of: zelfstandigheid van de menselijke wil, de vrije wil - zit volgens onderzoeker Tanja Traag aan ‘de goeie kant van de wip’. Dit voorjaar concludeerde haar werkgever, het Centraal Bureau voor de Statistiek, op basis van data uit de landelijke Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden, dat werknemers die weinig autonomie en tegelijk een hoge werkdruk ervaren, veel vaker last hebben van ‘werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten’ dan andere werknemers. Het onderwijs is één van de sectoren waar dit veel voorkomt.

Onderwijs is een keurslijf geworden. Er moet zoveel vastgelegd, getoetst en geregistreerd worden dat dit zwaar ten koste gaat van voorbereidingstijd en daarmee van creatief en inspirerend lesgeven.

Traag: “Als het gaat om werkstress moet je je eigenlijk een wip voorstellen. Aan de ene kant wegen de eisen die aan je gesteld worden, de tijdsdruk waaronder je je werk moet doen, hoe emotioneel belastend het is. En aan de andere kant van die wip zit steun van leidinggevenden en collega’s en vooral ook: autonomie.”

Het lastige in het onderwijs is dat een aantal van die vrijheidsaspecten er überhaupt niet, of minder zijn. Schooltijden liggen vast. Wat een leerling moet leren, is door anderen bepaald. En buitenom de schoolvakanties verlof opnemen, is vrijwel onmogelijk. Traag: “Als ik het in mijn werk even heel pittig heb gehad, kan ik ademruimte creëren. Een dagje vrij nemen of even taken op me nemen die minder belastend zijn. Die keuzevrijheid heeft onderwijspersoneel doorgaans niet.”

Dat maakt het extra belangrijk dat er voldoende vrijheid overblijft in het uitoefenen van je vak. Op verzoek bekijkt Wiljan Hendrikx van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur een samenvatting van de resultaten van de Onderwijsblad-peiling. Hij deed zelf van 2013 tot 2019 in het voortgezet onderwijs onderzoek naar ‘professionele identiteit in relatie tot beleidshervormingen’ en herkent veel in de reacties. Volgens Hendrikx zit het probleem deels in de hoeveelheid partijen die “zowel inhoudelijk als qua didactiek en pedagogiek opvattingen hebben over wat belangrijk is en hoe dingen zouden moeten”.

Er is een veel te grote schil van mensen die in het management zitten en menen dat ze verstand van onderwijs hebben. Ik voel me als werkverschaffing voor deze laag.

Bovendien kunnen al die partijen denk aan politieke partijen, maar ook allerlei commerciële bureaus zich niet inhouden en onderwijs overlaten aan de professionals. “Opvattingen komen ook vanuit de maatschappij”, vertelt Hendrikx. “Leraren zitten echt in het brandpunt daarvan. Ieder maatschappelijk ‘probleem’ moet uiteindelijk in het onderwijs opgelost worden. Dat is natuurlijk van de zotte. En het knelt in de praktijk. Ook omdat ‘oplossingen’ worden gezocht in meetbare prestatie-indicatoren.”

Het Onderwijsblad vroeg via sociale kanalen en nieuwsbrieven van de AOb: Hoeveel vrijheid ervaar jij in je werk? Bijna 700 mensen vulden de enquête in. Het gros daarvan, 586 personen, is leraar. 86 personen werken in een ondersteunende functie (denk aan ib’ers, conciërges, administratief medewerkers of leidinggevenden) en 13 personen zijn gepensioneerd. Van personen die hun sector doorgaven, werken er 244 in het primair onderwijs, 250 in het voortgezet onderwijs, 93 in het mbo, 54 in het speciaal onderwijs, 34 in het hbo en 1 in het wetenschappelijk onderwijs.

Margriet van der Sluis werkt als onderzoeker voor TIAS, waar onder andere schoolleiders worden opgeleid. Ook zij scande de resultaten en leest “veel onvrede, docenten die niet mee worden genomen in allerlei besluiten”. Maar, zegt ze: “Leraren willen ook niet altijd vrijheid. Je hebt ook kaders nodig. Het is niet: hoe meer autonomie, hoe beter.”

Dit jaar heb ik nog nooit zoveel klassenbezoeken gehad. Ze komen met steeds meer en observeren werkelijk alles.

Van der Sluis herkent dat ‘mensen van buiten’ steeds meer observeren in klaslokalen en iets vinden van wat een leerkracht doet. Maar zij vindt dat juist slim: “Heer en meester zijn in eigen klas kan niet meer. De problematiek is daarvoor te groot en te complex geworden.”

Wel moet de schoolleiding een buffer vormen tussen onderwijspersoneel en wat er van hen gevraagd wordt, vindt Van der Sluis. En ze merkt op dat leraren in Nederland een andere positie hebben dan bijvoorbeeld hun collega’s in Denemarken. “Daar voert de leerkracht de boventoon in het debat over onderwijs.”

Ook volgens Hendrikx ontbreekt het in Nederland aan ‘een stevige beroepsgroep’. “Eigenlijk is er niet echt een groep. Het commentaar van de invullers luidt: er wordt heel veel voorgeschreven en de zeggenschap is enorm in het geding. Blijkbaar lukt het niet om daar echt tegen in het geweer te komen.”

Ik moet beslist een bepaalde aanpak en methodiek volgen. Zelfdenkend en argumenterend aan de slag gaan is er niet bij

Dat is bij andere beroepsgroepen anders, constateert Hendrikx. “Huisartsen bijvoorbeeld hebben zelf hun beroepsstandaarden ontwikkeld. Wil je meer tegenwicht geven, dan zul je je als groep beter moeten organiseren en ook een meer gemeenschappelijk kader moeten creëren over wat goed onderwijs is.”

Beide wetenschappers realiseren zich dat het personeelstekort hier waarschijnlijk enorm parten speelt. “Het is continu rennen met te weinig mensen en gaten opvangen”, aldus Hendrikx. “De tijd voor reflectie en werken aan de beroepsgroep is beperkt of het gebeurt door buitenstaanders. Terwijl die ruimte toch echt afgedwongen zal moeten worden.”

Er wordt continu beslag op mijn tijd gelegd met onzinnige trainingen, workshops en vergaderingen

AOb-bestuurder Thijs Roovers stelt dat het ook niet lukte een beroepsgroep te vormen toen het nog hoogconjunctuur was, met voldoende personeel. “Denk aan de Lerarencoöperatie, of wat ik zelf heb geprobeerd het Lerarencollectief. Het verenigen van mensen op inhoud is gewoon heel erg lastig. Het zit niet in ons dna. De focus is toch de klas, de leerlingen en je eigen lessen.”

Maar hoe komt autonomie dan in het dna terecht? Volgens Roovers enerzijds via lerarenopleidingen. “Wat je beroep inhoudt, zeggenschap daarover, wat autonomie betekent en hoe je het behoudt: voor die onderwerpen zou tijdens je opleiding al aandacht moeten zijn.” Ook de vakbond speelt een grote rol. “De AOb is de grootste vereniging van leraren in Nederland. We moeten nog meer via enquêtes en bijeenkomsten ophalen wat er leeft. En de scholen in gaan: helpen bij het opstellen van een professioneel statuut bijvoorbeeld. Samen het beroepsbeeld bepalen.”

Dat klinkt als ver van de huidige realiteit. “Misschien. Maar we zijn zeker bezig, met Beroepsbeeld (een project van leraren om tot een breed gedragen standaard te komen, red.), met peilingen, met AOb-consulenten die scholen bezoeken. Ook als iets twee keer niet lukt, moet je het een derde keer proberen. Het is té belangrijk. Want het gaat ook over de werkdruk en gezondheid van heel veel mensen.”

Het mantra van de schoolleiding is dat professionele ruimte ingeperkt mag als het botst met koers van de school. En álles valt onder koers van de school.

Roovers refereert aan het werkdrukakkoord uit 2018. “Bij het geld wat we sindsdien tegen werkdruk krijgen, is het wel gelukt.” De AOb heeft toen met hand-outs gefaciliteerd. De gesprekken vonden plaats in de teams op de scholen: wat hebben wij in onze situatie nodig om de werkdruk te verlagen? Roovers: “Als het goed is, komt dat onderwerp telkens terug: besteden we dat geld nog steeds aan het juiste? Zo pak je samen je autonomie, en elk jaar weer.” 

Beroepsbeeld on tour

Kom jij in oktober of november met minstens 25 collega-leraren/docenten samen? Bijvoorbeeld voor een studie- of schooldag, een bijeenkomst van secties of een schooloverstijgend event? De AOb verzorgt graag een gratis workshop van twee uur! Pak jouw kans om mee te bouwen aan het Beroepsbeeld Leraar. Lees meer

Verder lezen in dossier: