VO

‘Docenten voortgezet onderwijs willen weer lesgeven’

Duidelijke, landelijke kaders waaraan alle scholen zich moeten houden. Zodat docenten weten waar ze aan toe zijn en zich weer kunnen richten op lesgeven – in kleinere klassen. Dat zijn de twee wensen die naar boven komen uit het brede AOb-onderzoek naar de staat van het voortgezet onderwijs.

Tekst Rob Voorwinden - Algemene Onderwijsbond - - 3 Minuten om te lezen

Typetank zij instromers Onderwijsblad februari 2024 1

beeld: Typetank

Het onderzoek, dat door ruim vierduizend docenten, ondersteuners en schoolleiders is ingevuld, laat zien dat onderwijspersoneel het beu is om op elke school zelf te marchanderen over regels.

“De overheid heeft het onderwijsbeleid gedecentraliseerd en vervolgens dertig jaar lang weggekeken”, zegt AOb-bestuurder Jelmer Evers. “Met als gevolg dat het inmiddels volstrekt onduidelijk is welke afspraken er op school gelden over bijvoorbeeld voor- en nawerk van de lessen. Of de voorwaarden waaraan je als personeel moet voldoen om in een hogere salarisschaal te komen.”

Een te grote klas verhoogt de werkdruk enorm, zowel ín de klas als daarbuiten

Verder vragen bijna alle invullers van het onderzoek om kleinere klassen. Bij docenten en schoolleiding staat die wens op de eerste plaats, bij de ondersteuners op de tweede plaats (na ‘meer loon’). Een havo/vwo-klas in zou maximaal 24 leerlingen moeten tellen, een klas in het theoretische vmbo 22 leerlingen, in het praktische vmbo 17 leerlingen en in het praktijkonderwijs maximaal 14 leerlingen.

In de praktijk blijkt echter dat in veel onderwijssoorten docenten de helft van de tijd voor groepen van meer dan 25 leerlingen staan. “Dat verhoogt de werkdruk enorm”, zegt Evers. “Zowel ín de klas als daarbuiten. Want hoe meer leerlingen, hoe meer voor- en nawerk.”

 Het complete onderzoek lezen? Download het rapport 

Huidige afspraken over de zogeheten opslagfactor, hoeveel tijd docenten geacht worden te besteden aan voor- en nawerk, zijn ook nog eens onduidelijk. Evers: “Beleid over deze en andere zaken kan per school enorm verschillen, en is op elke school vaak onderdeel van oeverloze discussies. En elke discussie, elke vergadering en elke mail hierover verhoogt de werkdruk alleen nog maar verder.” 

Flauwekul-dingen

Door landelijke normen kunnen met name docenten weer doen wat ze graag doen en waar ze goed in zijn: lesgeven. Dat is ook een veel gehoorde noodkreet in het onderzoek. ‘Het is een mooi beroep - als alles in het teken staat van lesgeven’, schrijft een docent. ‘Dit is helaas niet het geval. Er wordt meer vergaderd dan lesgegeven. Ik denk aan een overstap.’ Een ander meldt: ‘Ik ben docent en wil doceren. Geen flauwekul-dingen eromheen.'

Lesgeven is van onze kerntaak verworden tot een afvoerputje 

‘Lesgeven is bijzaak geworden. Te veel nutteloze tijdrovende taken. Ik ga ermee kappen!’, valt een collega bij. En niet als enige. ‘Ik zou heel graag gewoon docent willen zijn en mij bezig willen houden met mijn vak, zonder alle andere dingen die de schoolleiding op mijn bordje legt.’ En: 'Lesgeven is van onze kerntaak verworden tot een afvoerputje. Want lesgeven komt pas in beeld als de andere activiteiten zijn gedaan. Ik vind dat de omgekeerde wereld en dit frustreert me enorm.'

‘Ik zou dringend adviseren om het aantal taken van docenten en oop’ers behoorlijk te verminderen, opdat wij ons met name bezig kunnen houden met de kerntaken: goed onderwijs en leerlingbegeleiding’, schrijft ook een onderwijsondersteuner in het onderzoek. ‘Regel alsjeblieft zoveel mogelijk dicht op landelijk niveau.’

Bevechten

Dat laatste is precies wat er moet gebeuren, zegt Evers. “Docenten, ondersteuners en schoolleiders vragen om duidelijke normen, die dan worden vastgelegd in de wet of in de cao. Mensen willen niet alles zelf hoeven te bevechten.” Landelijke normen verhogen ook de autonomie van de mensen die in het onderwijs werken. Evers: “Dat klinkt tegenstrijdig, maar mensen willen duidelijke regels en randvoorwaarden, zodat ze binnen die regels de vrijheid hebben om hun onderwijs vorm te geven.”

Dat komt ook de kwaliteit van dat onderwijs ten goede. En dat is hard nodig, want op dit moment vindt minder dan 50 procent van de mensen de onderwijskwaliteit op zijn of haar school ‘goed’. Evers: “Dat is schokkend. Dat moet naar 90 procent. En dat kán, zodra de mensen hun handen vrij krijgen om zich weer te richten op het onderwijs en leerlingbegeleiding. En niet op vergaderen.”

Help je mee de situatie beter te maken? Deel de 'Staat van het vo' met collega's op jouw school.  Download de infographic