Alle

De titanenstrijd tegen het lerarentekort

Scholen moeten leren leven met het lerarentekort, is de hoofdboodschap van de Onderwijsraad aan de politiek. Minder lesuren voor leerlingen en meer leerlingen per leraar is een oplossing. Maar waarom zetten we niet alles op alles om meer leraren te werven?

Tekst Robert Sikkes - Redactie Onderwijsblad - - 13 Minuten om te lezen

Bokser hangt in de touwen klein

Politici lijken het gevecht tegen het lerarentekort op te geven. Beeld Typetank

Laten we positief beginnen. Opvallend veel mensen willen heel graag in het onderwijs werken. De afgelopen zes jaar is het aantal werknemers in primair onderwijs, voortgezet onderwijs en mbo met 30 duizend mensen gestegen. Samen goed voor zo’n 21 duizend fulltime banen. Op de overspannen arbeidsmarkt echt een prestatie van formaat.

Maar. Er is altijd een maar. Er bestaat een mismatch tussen vraag en aanbod. In functies en spreiding over het land. Bevoegde leraren - waar de allergrootste behoefte aan is - komen er mondjesmaat bij. Om de gaten te vullen, nemen de schoolbesturen daarom veel ondersteuners aan. Onderwijsassistenten, lerarenondersteuners, praktijkbegeleiders. Op 18 duizend van die 21 duizend extra banen is ondersteunend personeel aangenomen. Vooral in het primair onderwijs.

De zij-instroom van mensen die overstappen naar het onderwijs stokt

Daar bovenop komt de ongelijke spreiding van personeel over het land. In de Randstad zijn de tekorten al hoog en is de aanwas vanuit de lerarenopleidingen vaak laag. Vooral scholen met veel achterstandskinderen zien hun groepen snel voller worden. In de regio zijn er vaak nog genoeg bevoegde leraren en blijft de klassengrootte tot nu toe min of meer stabiel of neemt zelfs af. Ouders die bewust op zoek zijn naar scholen met genoeg bevoegde leraren, kunnen daarom misschien wel het beste verhuizen naar het noorden of oosten van het land.

Dit artikel stond in het Onderwijsblad. Wil jij het blad ontvangen? Word lid!

De prognoses verder vooruit zijn bovendien somber. Het aantal eerstejaars dat kiest voor de lerarenopleiding blijft te laag om de uitstroom aan pensionado’s op te vangen. De zij-instroom van mensen die overstappen naar het onderwijs stokt. Dat betekent nog grotere groepen, vooral in de Randstad en dan weer extra bij achterstandsscholen en het speciaal onderwijs.

De prognoses laten zo zien dat het tekort de komende jaren blijft en vanaf 2030 overal groeit. Code Rood, zoals in 2017 de leus luidde van de acties tegen het lerarentekort, maakt stapsgewijs plaats voor Altijd en overal Code Rood. Schoolbesturen, beleidsmakers en politici lijken het gevecht tegen het lerarentekort op te geven. Noodmaatregelen zijn structureel geworden: een vierdaagse lesweek, inzet van ondersteuners en andere professionals in plaats van leraren om de scholen draaiende te houden. 

Aantal lesuren in Nederland kan best wat minder

 

Internationaal gezien krijgen leerlingen in Nederland veel uren les. Kinderen in het primair onderwijs krijgen 27 procent meer les dan het Europees gemiddelde. In het voortgezet onderwijs is dat 14 procent. Nederlandse beleidsmakers kijken met een begerig oog naar die hoge aantallen onderwijsuren, want er lijkt binnen de range die in de Oeso-landen gebruikelijk is, geen verband te zijn tussen de onderwijsprestaties en het aantal lesuren. Dus kan het in Nederland best minder. Met minder lessen kan je bezuinigen, dan wel investeren in de onderwijskwaliteit of als derde optie het lerarentekort opvangen. 

 

Aantal lesuren in Nederland ligt hoog

 

Primair onderwijs

 

Denemarken 1000 +36% 
Nederland 940  +27%
Vlaanderen 821  +11%
EU gemiddeld 738  0%
Finland 660  -11%

 

Voortgezet onderwijs

 

Denemarken 1200 +37%
Nederland 1000 +14%
Vlaanderen 949 +8%
EU gemiddeld 876 0%
Finland 808 -8%

Hoopvolle omslag

We gaan terug naar 2017, het jaar waarin de tekorten snel beginnen op te lopen. Verkiezings- en actiejaar 2017 lijkt heel even het begin van een hoopvolle omslag in het dan al twintig jaar ineffectieve beleid om lerarentekorten te bestrijden. Tot die tijd reageerden achtereenvolgende kabinetten van allerlei politieke kleur namelijk altijd te laat op prognoses over de onderwijs-arbeidsmarkt. Zoals het Onderwijsblad dat jaar schreef, verergerden trage dan wel overhaaste maatregelen vervolgens juist tekorten en ontstonden in sommige gevallen onnodige tijdelijke overschotten.

In de aanloop naar de verkiezingen van maart 2017 speelt het tekort aanvankelijk nauwelijks een rol. Dat verandert met de komst van PO in Actie, de actiegroep die vakbonden en werkgevers op één lijn weet te krijgen. Een lange reeks van stakingen en demonstraties zet de loonkloof tussen basis- en voortgezet onderwijs op de kaart; in 2022 is die uiteindelijk zelfs helemaal verdwenen. Er komt geld om de werkdruk te verlagen door de inzet van extra leraren of ondersteunend personeel. Na Corona volgt aandacht voor opgelopen onderwijsachterstanden tijdens de pandemie. Iedereen merkt hoe belangrijk de school en de leraar zijn. In een vlaag van daadkracht maakt kabinet Rutte III het ongelofelijke bedrag van 8,5 miljard vrij om de opgelopen achterstanden in het onderwijs te bestrijden. 

De actieleus Code Rood maakt plaats voor ‘Altijd en overal Code Rood

Met dit Nationaal Programma Onderwijs (npo) komt een arbeidsmarkttoelage mee voor personeel op scholen met veel achterstandskinderen. Al met al na vijf jaar een echte omslag in het beleid. Er wordt geïnvesteerd, maar desondanks zijn de tekorten alleen maar groter geworden. Net als in de twintig jaar daarvoor, pakt een aantal van die goedbedoelde maatregelen averechts uit.

Zo zijn de werkdrukmiddelen natuurlijk enorm welkom, teams in po en vo kunnen daar extra leraren en ondersteuners mee aannemen. Dat gebeurt massaal, maar verschilt per regio. In het noorden en oosten waar het aantal leerlingen daalt, kunnen zo leerkrachten worden behouden. In de Randstad met een gierend tekort, worden voornamelijk ondersteuners aangenomen. Daarmee daalt de leerling-leraar ratio in de regio, wat daar iets kleinere klassen betekent. In de steden waar de openstaande lerarenvacatures worden opgevuld door ondersteuners werd die ratio hoger, met vollere klassen voor leerkrachten als gevolg. 

Datzelfde effect is te zien als de npo-miljarden over de scholen worden uitgestrooid. Daar waar besturen dat kunnen, nemen ze leraren aan. Zo hebben bijvoorbeeld voortgezet onderwijs en mbo docenten behouden die anders door de leerlingendaling hadden moeten afvloeien. In het po worden opnieuw veel ondersteuners aangetrokken.

Het verbeteren van de lerarensalarissen in het primair onderwijs vergroot natuurlijk de aantrekkelijkheid van de sector. Maar dat vertaalt zich vooralsnog niet in een substantiële toename van de aanmeldingen op de pabo. Wel lijken twijfelaars tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs nu iets vaker voor het po te kiezen. De arbeidsmarkttoelage bijna een maandsalaris extra voor personeel op de 15 procent scholen met de hoogste achterstandsscore, hebben de ministeries van Onderwijs en Financiën er doorgedrukt. Al jaren bestaat daar de drang om te experimenteren met vormen van prestatiebeloning. Die is hier ingezet als arbeidsmarktmaatregel, een lokkertje om leraren op achterstandsscholen te houden of te werven. Door het enorme tekort heeft het zijn effectiviteit niet kunnen bewijzen: het lerarentekort is op deze scholen nog steeds het ernstigst, de klassen worden er voller.

Politici lijken het gevecht tegen het lerarentekort op te geven

Alles bij elkaar is in de periode 2017 tot en met 2023 die zo gewenste omslag uitgebleven. De stapel adviezen en onderzoeken is ondertussen opnieuw hoger geworden, maar het tekort werd er niet minder van. Inmiddels is er een demissionair kabinet, en zijn er verkiezingen gehouden waarin het lerarentekort opnieuw geen item was. Hoe nu verder? Er ligt namelijk wel een advies van de Onderwijsraad over de lerarentekorten, dat een rol kan gaan spelen bij formatie en regeerakkoord. Omdat het misschien wel de makkelijkste weg is. 

Pijnlijke keuzes

Scholen zullen met het tekort moeten leren leven, is de hoofdboodschap van het medio vorig jaar gepubliceerde Onderwijsraad-rapport Schaarste schuurt, een verkenning naar het omgaan met aanhoudende lerarentekorten. Het advies is aangevraagd door het ministerie van Onderwijs met de opdracht te onderzoeken hoe het onderwijs kan doordraaien met een blijvend tekort aan leraren. ‘Moeilijke en pijnlijke keuzes zijn noodzakelijk’, schrijft de raad in de inleiding.

Dat klinkt alsof beleidsmakers definitief de handdoek in de ring gooien. Al veel langer staat bij werkgeversorganisaties het ‘anders organiseren’ van het onderwijs met minder bevoegde leraren op de agenda. In 2018 liet het ministerie onderzoeksbureau Centerdata uitrekenen hoeveel groter de klassen in het basisonderwijs zouden moeten zijn om het tekort op te lossen. De uitkomst: met 15 procent meer kinderen per leraar is het tekort in één klap verdwenen.

Zeker is dat de lestijd de komende kabinetsperiode ter discussie staat

De Onderwijsraad kiest als richting van een oplossing voor blijvende tekorten, een iets andere route, die uiteindelijk op hetzelfde neerkomt. Omdat Nederland in basis en voortgezet onderwijs gemiddeld nog altijd veel meer lestijd voor leerlingen voorschrijft dan andere landen, wil de raad deze officiële onderwijstijd verlagen. Dat betekent dat leerlingen per week minder lessen hoeven te volgen. De lestijd bij leraren wordt volgens de Onderwijsraad alleen ‘juist niet teruggebracht, of in veel mindere mate’, waardoor zij meer leerlingen les kunnen geven.

Aantal leerlingen per leraar stijgt snelst in Amsterdam

In heel Nederland is in het basisonderwijs het aantal leerlingen per leraar tussen 2017 en 2022 licht gedaald. Deze leerling-leraar-ratio is niet de gemiddelde klassengrootte - die ligt hoger - maar geeft daarvoor wel een goede indicatie. De daling komt vooral door leerling-krimp in de regio. Plus voldoende aanbod van bevoegde leraren om vacatures voor bijvoorbeeld werkdrukvermindering op te vullen. De Achterhoek springt er het verst bovenuit met een daling van 17,6 naar 15,6 leerlingen per leraar.

Compleet anders is de situatie in de grote steden en op de zwaarste 15 procent achterstandsscholen, de groep die in aanmerking komt voor de arbeidsmarkttoelage. Gemiddeld neemt op de zwaarste achterstandsscholen in heel Nederland de leerling-leraar-ratio met een half kind toe. In de grote steden is dat beduidend meer.

De grootste toename wordt gemeten in Den Haag en Amsterdam met rond de 2,5 extra leerling per leraar. Wel is er in de regio het laatste jaar een kentering te zien. Volgens de voorlopige cijfers is de leerling-leraar-ratio tussen 2021 en 2022 door het toenemende lerarentekort vrijwel overal licht gestegen.

 

Met een omweg toch een verslechtering van de leerling-leraar-ratio, of kort samengevat: een leraar krijgt de eindverantwoordelijkheid over meer leerlingen, dus vollere groepen. Meer nakijkwerk, meer oudergesprekken, minder aandacht voor individuele kinderen en jongeren. Inderdaad een pijnlijke keuze. Terwijl internationaal gezien Nederland ook al bovengemiddeld volle klassen heeft. De Onderwijsraad ziet dat anders, volgens het advies betekent de aanpak niet per definitie grotere groepen. ‘De groepsgrootte hangt ook af van hoe leraren met andere mensen werken’, oftewel, het anders organiseren van het onderwijs. 

Bezuinigen

Tegelijkertijd hebben meer organisaties hun oog laten vallen op het reduceren van dat internationaal gezien zeer hoge aantal lesuren in basis en voortgezet onderwijs. De zogenoemde Ombuigingslijst 2023 van het ministerie van Financiën ziet het verminderen van lestijd bijvoorbeeld als een optie om fors te bezuinigen. In po en vo samen valt structureel bijna 3 miljard minder uit te geven door te snijden in de lestijd. Formeel geeft deze lijst slechts ‘technische mogelijkheden’ weer om te bezuinigen, in de praktijk fungeert hij bij formaties als een snoepdoos van maatregelen om het regeerakkoord financieel rond te krijgen. In het onderwijs zelf wordt het verminderen van de lestijd juist gezien als serieuze optie om meer ontwikkeltijd voor leraren vrij te spelen, iets waar de AOb ook naar streeft.

Zeker is dat die lestijd in basis en voortgezet onderwijs de komende kabinetsperiode ter discussie staat, maar de bestemming van de vrijkomende lestijd wordt nog een heel gevecht.

De keuze van de Onderwijsraad om die in te zetten voor het aanpakken van het lerarentekort, roept nieuwe verdelingsvraagstukken op, door de onevenredige verspreiding van het tekort over Nederland en schoolsoorten. In de Randstad is het tekort het grootst, in de vijf grote steden worden de klassen al voller, zeker het laatste jaar. En binnen de Randstad hebben de achterstandsscholen en het speciaal onderwijs het nog extra moeilijk om leraren te vinden. De Onderwijsraad wil dat oplossen met ‘solidariteit’ binnen en tussen de schoolbesturen. ‘De scheve verdeling van tekorten vereist daarom langdurige middelen voor deze scholen.’ Dit kan in de vorm van ‘aanvullende bekostiging’, oftewel substantieel meer geld voor de Randstad. Maar meer geld, betekent nog niet meer leraren voor de grote steden.

Tekort accepteren is niet onvermijdelijk

Dé oplossing van het tekort is natuurlijk het opleiden van meer leraren, in plaats van de tekorten accepteren. Opvallend is dat de Onderwijsraad daar nauwelijks aandacht aan besteedt. In een paar tussenzinnen staat er: ‘Dit is hard nodig en verdient prioriteit. Alles dient in het werk gesteld te worden om te zorgen voor voldoende leraren.’ Punt. Juist daar ontbreekt het al heel lang aan: een intensief en structureel wervingsbeleid. Regionaal en landelijk.

De laatste jaren is de aanmelding voor de pabo min of meer stabiel, het dichten van de loonkloof met het voortgezet onderwijs heeft daar aan bij gedragen. Maar het aantal afgestudeerden is nog steeds structureel te laag om de pensioengolf van 67-plussers op te vangen. De zij-instroom groeide snel uit tot een nieuwe bron van leraren, maar stagneert nu. De lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs en mbo zien de aanmeldingscijfers in een glijvlucht dalen.

Zoals het Onderwijsblad beschreef in november 2022 zijn het nu individuele pabo’s en lerarenopleidingen die van werving werk maken en succes hebben. Door betere begeleiding, een goede naam als opleiding, intensieve studentenwerving en samenwerking met scholen in de regio. Niet altijd, maar in brede hogescholen en op universiteiten raakt werving specifiek voor de lerarenopleidingen vaker ondergesneeuwd.

Kan het beter? Zeker, samenwerking in de regio zoals nu met horten en stoten wordt opgezet, helpt. Dat er de afgelopen jaren op een zwaar overspannen arbeidsmarkt 30 duizend mensen een baan in het onderwijs kozen, is ronduit bemoedigend. En er zijn volgens onderzoek zeker meer twijfelende middelbare scholieren over te halen om de keuze voor het leraarsberoep te maken. Uit alle adviezen, gedachten en initiatieven zijn trends te destilleren die succesvol kunnen zijn om meer leraren voor de klas te krijgen. 

Intensiever werven

Belangstelling voor het lerarenberoep is er dus genoeg. Onder werkenden die de overstap willen maken en onder middelbare scholieren. Dat vraagt om een permanente campagne voor het leraarsberoep, regionaal maar zeker ook landelijk. Werving zou lokaal en landelijk prioriteit moeten zijn. Eén herkenbare ingang voor iedereen die belangstelling heeft om over te stappen naar het onderwijs of om de voltijds opleiding te volgen. Dat vraagt om een campagnebureau van en door de sector in plaats van een ‘landelijke realisatie eenheid’ bij het ministerie. 

Gratis studeren

Studeren is duur en daarom zou het goed zijn om de financiële barrières te verlagen of zelfs helemaal weg te nemen. Voldoende leraren zijn voor de maatschappij zo essentieel dat de opleiding gratis zou moeten zijn, bijvoorbeeld als leer-werktraject. Geen collegegeld. Geen stagevergoeding, maar een salaris dat per behaald jaar stijgt. Andere publieke sectoren zoals defensie en politie werken nu al zo, ook voor hbo en universitaire studies. Zeker voor zij-instromers is een betaalde opleiding belangrijk, nu heeft de overstap vanuit een andere baan vaak vergaande financiële gevolgen. Een andere invulling voor ‘gratis’ studeren is kwijtschelden van de studieschuld of een bonus voor wie na de studie in het onderwijs gaat werken en een bepaald aantal jaren blijft. 

Kleinere klassen

Kleinere klassen betekenen beter onderwijs en verminderen de werkdruk, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Het lijkt een utopie bij een schreeuwend lerarentekort, maar zou, als de werving slaagt, een stip op de horizon moeten zijn, die stap voor stap wordt bereikt. De eerste stap zou moeten plaatsvinden op achterstandsscholen, waar kleinere klassen volgens onderzoek het meest effectief zijn om ongelijke kansen serieus te verkleinen. Dat is immers een belangrijk doel van het onderwijsbeleid. 

Beter belonen

Met de salarisimpulsen - het wegwerken van de loonkloof en goede cao-verhogingen - zijn de lonen op dit moment redelijk op orde. Wel is de arbeidsmarkttoelage voor de zwaarste achterstandsscholen een vreemde snuiter in het salarisstelsel die ter discussie staat. Toch is het goed om het werken met een uitdagender populatie beter te belonen. Vergelijk het met het speciaal onderwijs. Handiger dan een arbeidsmarkttoelage is het daarom om op achterstandsscholen net als in het speciaal onderwijs een substantieel deel van de leraren een schaal hoger te waarderen, al dan niet na een aanvullende opleiding.

Verder lezen in dossier: