HBO

De roze bril van de onderwijsvernieuwers

Onrust in het hbo. Opleidingen nemen in hoog tempo afscheid van kleine vakjes, toetsen, herkansingen en cijfers. En van klassieke docenten die lesgeven. Krijgen zij overal de tijd en de ruimte om die omslag tot een succes te maken?

Tekst Yvonne van der Meent - redactie Onderwijsblad - - 9 Minuten om te lezen

informaticadocent-frans-reijnhoudt-legt-iets-uit

Bij de opleiding informatica van de Hogeschool Rotterdam is het eerste semester van de propedeuse veranderd in een stoomcursus programmeren, die de naam Basecamp heeft gekregen. Het is een gestructureerd programma dat is uitgedacht door een team van docenten en onderwijskundigen. Basecamp-studenten werken vier dagen per week onder toeziend oog van twee vaste docenten aan de oefeningen en opgaven van die week. Ze worden geacht twee dagen in de week van half negen tot vier uur aanwezig te zijn in een vast klaslokaal op de hogeschool en werken twee dagen online.

Dit artikel komt uit het Onderwijsblad. Wil je op de hoogte blijven van alles wat er in het onderwijs speelt? Word lid van de AOb en ontvang elke maand het Onderwijsblad.

Check alle voordelen van het lidmaatschap
De twee docenten zijn de hele dag aanwezig om studenten te helpen en geven als het nodig is korte, klassikale instructies. “Dat zijn geen lange lessen en we proberen het zo interactief mogelijk te houden”, vertelt Frans Reijnhoudt die samen met zijn collega Karlijn van den Hoff een Basecamp-klas coacht. Reijnhoudt is de informatica-deskundige, Van den Hoff concentreert zich op vaardigheden als feedback vragen, onderzoeken en reflecteren. Want een softwareontwikkelaar moet veel meer kunnen dan programmeren, legt Reijnhoudt uit. “Een probleem analyseren, advies geven, de vraag achter de vraag van een klant achterhalen.”

Docent Karlijn van den Hoff concentreert zich op vaardigheden als feedback vragen, onderzoeken en reflecteren. Want een softwareontwikkelaar moet veel meer kunnen dan programmeren. (Beeld: Rob Niemantsverdriet)

De studenten krijgen elke week een programmeeropdracht en als die lukt, weten ze dat ze de leerdoelen van die week gehaald hebben. Het resultaat heeft geen consequenties voor de eindbeoordeling. Basecamp wordt na twintig weken afgesloten met een meesterproef -een eenvoudige programmeeropdracht waarmee studenten laten zien dat ze voldoende kennis hebben opgedaan- en een mondeling assessment. Het is alles of niets. Studenten tonen aan dat zij de kennis en vaardigheden hebben om zich te kunnen ontwikkelen tot softwareontwikkelaar en halen 30 studiepunten, of ze moeten Basecamp overdoen.

Succeservaring
De informatica-opleiding ontwikkelde Basecamp om de forse studie-uitval aan te pakken. Slechts 27 procent van de Rotterdamse informatica-studenten heeft na vijf jaar een diploma gehaald. “Het oude curriculum daagde studenten niet uit om aan het werk te gaan”, vertelt onderwijsmanager Albert Hofstede. “Ze volgden losse vakjes en gingen pas leren als het tentamen in zicht kwam. Daar red je het mee op de middelbare school, maar niet bij een hbo-opleiding informatica. Als je wilt leren programmeren, moet je heel veel oefenen.”

“Studenten gokten op herkansingen, waardoor 90 procent met een achterstand aan het tweede jaar begon. Ook konden ze meeliften in projectgroepjes”, vervolgt de onderwijsmanager. “Daardoor hadden we in het derde jaar studenten die nog steeds niet konden programmeren en daardoor alsnog uitvielen. Daarom hebben we ervoor gekozen eerstejaars in twintig weken te leren programmeren. Individueel, ze moeten het echt zelf kunnen voor ze verder mogen.”

We moeten terug naar de kern en dat is wat er in de klas gebeurt

Basecamp is ook bedoeld om studenten snel een succeservaring te bezorgen. “Na een half jaar kunnen ze een eenvoudig computerprogramma schrijven, dat is goed voor hun motivatie”, aldus Hofstede. Aan de andere kant behoedt het programma studenten voor eindeloos doormodderen. Reijnhoudt: “Het is een snelkookpan waarin studenten kennismaken met alle aspecten van het vak. Daardoor komen ze er snel achter of software ontwikkelen iets voor ze is.”

De kleinschalige aanpak met twee vaste docenten per klas zorgt bovendien voor een veilige leeromgeving waarin studenten zich gekend en gewaardeerd voelen. “Je kunt in deze setting makkelijker een band opbouwen met studenten”, heeft Frans Reijnhoudt gemerkt. “Ik weet wat ze buiten school doen, of ze sporten, welk werk ze doen.” Dat helpt bij het ondersteunen van het leerproces, vindt de informaticadocent. “Als je hoorcollege geeft, heb je geen idee wat er in die koppen omgaat. Nu zie ik het als ze iets niet snappen.”

Van de 330 studenten die in september zijn begonnen, heeft 60 procent Basecamp met succes afgerond, een kwart is in februari begonnen aan de herkansing en 15 procent is afgehaakt. Reijnhoudt en Van den Hoff zijn zo enthousiast over Basecamp en hun samenwerking dat ze tot en met juni één van de drie herkansingsklassen begeleiden.

Basecamp-studenten werken vier dagen per week onder toeziend oog van twee vaste docenten aan de oefeningen en opgaven van die week. (Beeld: Rob Niemantsverdriet)

Niet elke informaticadocent ziet het zitten om Basecamp-docent te worden, vertelt Albert Hofstede. “Een vakdocent wil het liefst zijn eigen onderwerp helemaal uitdiepen. Bij Basecamp heb je bovendien pedagogisch-didactische vaardigheden nodig die niet alle informaticadocenten liggen. Maar in het tweede en derde jaar hebben we die vakspecialisten nog steeds nodig.”

Bij Basecamp heb je pedagogisch-didactische vaardigheden nodig die niet alle informaticadocenten liggen

Stones

De opleidingen communicatie en creative business van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) wilden ook af van losse vakjes, tentamens en herkansingen. De twee opleidingen werken intensief samen en hebben gezamenlijk het Stones-model ontwikkeld. De ontwerpers zochten naar een flexibel en toekomstgericht onderwijsmodel waarin studenten een persoonlijk leerpad kunnen kiezen. Daarnaast moest het nieuwe curriculum inhoudelijk kunnen meebewegen met de snelle veranderingen in de communicatie en media-industrie. Een team van docenten, onderzoekers en onderwijskundigen werkte vier jaar aan de herijking.

De meer dan 150 modules uit het oude programma zijn ondergebracht in 22 blokken van 15 studiepunten stones en drie blokken van 30 punten challenges waarin studenten werken aan beroepsvraagstukken. Denk aan het ontwerpen van een app die is gericht op het verbeteren van de gezondheid van een specifieke doelgroep of een marketingtool voor culturele instellingen die een breder publiek willen bereiken. Het eerste jaar bestaat uit vier verplichte stones, daarna kunnen studenten zelf een keuze maken uit het stones-aanbod. In het derde en vierde jaar kunnen ze ook een complexere challenge volgen.

Een vakdocent wil het liefst zijn eigen onderwerp helemaal uitdiepen

Studenten werken in een practicum-achtige setting aan het beroepsproduct. “Ze krijgen wel les in vakgebieden als marketing of psychologie”, vertelt Jan-Jaap Heine die de invoering van het Stones-model coördineerde. “Maar docenten behandelen alleen wat voor die stone belangrijk is.” Tentamens zijn er niet meer. “We hebben wekelijks een formatieve evaluatie waarbij studenten feedback krijgen op tussenproducten, maar geen cijfer. De toetsing is een beoordeling van het portfolio van de individuele student waarin het beroepsproduct, de verantwoording daarvan en een reflectieverslag is opgenomen. Daarbij wordt wel met cijfers gewerkt.”

Buikpijn

De vernieuwingsdrang heeft bij Fontys Hogescholen voor een richtingenstrijd gezorgd (zie kader). “Zo erg is het bij de HvA niet, maar er is wel onvrede”, stelt Gerlof Donga, lid van het AOb-sectorbestuur hbo en docent informatica bij de Amsterdamse hogeschool. In februari protesteerden docenten en studenten tegen het verdwijnen van de minor radio bij creative business. “Docenten vragen zich af of in het praktijkgestuurde onderwijs de beroepskwalificaties wel voldoende geborgd zijn.”

“Het probleem is niet dat docenten geen verandering willen”, vervolgt Donga. “Maar krijgen ze voldoende tijd om dit soort vernieuwingen in te voeren? Het ontwikkelen van zo’n praktijkgestuurde module is heel veel werk. De uitvoering ervan vraagt extra inzet, want er is meer contact met studenten. Maar extra docenten komen er niet bij.”

Het is lastig om deze zorgen voor het voetlicht te krijgen zonder uitgemaakt te worden voor een behoudende docent die alleen klassiek les wil geven, stelt de informaticadocent. “De nieuwe modellen worden vaak door een klein groepje onderwijskundigen en docenten ontwikkeld die zich in hun enthousiasme als evangelisten gaan gedragen. Er wordt niet voldoende tijd en ruimte geboden voor kritische discussie en dan gaat de weerstand ondergronds. Vroeg of laat ontploft dan de boel, zoals bij Fontys.”

Sommige onderwijskundigen en docenten gaan zich in hun enthousiasme als evangelisten gedragen

Dominique Sluijsmans, lector curriculumontwikkeling bij de Hogeschool Rotterdam, krijgt af en toe buikpijn van de haast waarmee veel te complexe onderwijsconcepten worden ingevoerd. “Er is een kluwen van onderwijskundigen, beleidsmedewerkers, onderzoekers en adviseurs rond het onderwijs ontstaan -ik reken mezelf ook tot die kluwen- die zich met een roze bril op bemoeien met wat er in de klas moet gebeuren.” Ze leggen wensen en verlangens op het bordje van de docent die botsen met het verbeteren van leerproces, stelt Sluijsmans. “De wens om het onderwijs te flexibiliseren is er zo eentje. Net als het verlangen het curriculum voortdurend aan te passen aan de veranderende eisen van de beroepspraktijk.”

Bestuurders en opleidingsmanagers zouden die politiek-bestuurlijke eisen buiten het klaslokaal moeten houden, vindt ze. “De curriculumontwikkeling moet weer toevertrouwd worden aan docenten. Zij hebben de kennis over de inhoud van het vak die daarvoor nodig is.”

“We maken het veel te groot. We moeten terug naar de kern en dat is wat er in de klas gebeurt. In het onderwijs draait het om de interactie tussen docent en student. Met kleine interventies in de lespraktijk is al heel veel leerwinst te halen.” Maar goed lesgeven is ontiegelijk moeilijk, weet de lector. “Je moet echt verstand hebben van leerprocessen, docenten moeten de tijd en de ruimte hebben om dat te leren. Begin klein en doe het stap voor stap, zoek de vertraging en houd het simpel.”

Fontys: High impact learning that lasts  

Scherpe discussies over onderwijsvernieuwingen waren er bij Fontys Hogescholen al langer. Het debat escaleerde toen in oktober vorig jaar bekend werd dat de Vlaamse hoogleraar onderwijskunde Philip Dochy is veroordeeld tot 4,5 jaar celstraf omdat hij in 2016 een studente verkrachtte. Dochy ontwikkelde het HILL-model (High impact learning that lasts) dat binnen Fontys breed wordt gebruikt.

Bron, het onafhankelijke nieuwsplatform van de hogeschool, publiceerde begin november een opiniestuk met als kop ‘DownHILL met een veroordeelde hoogleraar’ waarop meer dan dertig, veelal bezorgde, reacties kwamen. Eind februari zorgde een onderzoeksartikel in de Volkskrant waarin (ex-)docenten zich zeer kritisch uitlieten over HILL, voor nog meer onrust.

Het verwarrende is dat HILL geen onderwijsmethode is maar een verzameling inzichten over hoe studenten leren. Die principes worden binnen Fontys verschillend uitgewerkt. De belangrijkste steen des aanstoots lijkt de rigide manier waarop sommige instituten het zelfregulerend leren tot norm verheffen. Studenten krijgen geen les, maar gaan zelf op zoek naar kennisbronnen die ze nodig hebben om de zelfgekozen praktijkopdrachten uit te voeren. Docenten belanden als coach, inspirator of uitdager aan de zijlijn. Daarin verschilt de HILL-aanpak van onderwijsconcepten als Basecamp en Stones, waar studenten wel een gestructureerd programma volgen.

Dit artikel komt uit het Onderwijsblad van april. Wil je op de hoogte blijven van alles wat er in het onderwijs speelt? Word lid van de AOb en ontvang elke maand het Onderwijsblad.

Check alle voordelen van het lidmaatschap