Beroepsopleiding is vaak niet toekomstbestendig
Receptionisten, magazijnmedewerkers en boekhouders komen in de toekomst lastig aan het werk. Dan maar niet zo’n opleiding volgen? Natuurlijk wel. Maar het mbo en de mbo’er moeten zich aan de veranderende arbeidsmarkt aanpassen.
Callcentermedewerker is volgens uitkeringsinstantie UWV op dit moment een kansrijk beroep voor een mbo’er. Voldoende werk. Maar spraakrobots maken diezelfde callcentermedewerker straks waarschijnlijk overbodig. Moeten tieners zich niet meer laten opleiden tot callcentermedewerker?
Natuurlijk wel, zegt Karin Holderbusch, teamleider bij Roc Mondriaan. Ze maakt zich boos over berichten in de media over roc’s die leerlingen opleiden voor beroepen die straks niet meer bestaan. “Bij veel mensen daalt het maar niet in dat de mbo’ers de radertjes zijn die onze arbeidsmarkt aan de praat houden. Beroepen evolueren, zoals ze dat altijd gedaan hebben. Vroeger leefden de meeste mensen van landbouw en visserij. Dat zijn er aanzienlijk minder geworden, maar landbouw en visserij bestaan nog steeds.”
Ook Hans Vugts, directeur hotel Casa en voorzitter overleg horeca-onderwijs in Amsterdam, snapt de angst voor de veranderende arbeidsmarkt niet. Hij en zijn collega-horecaondernemers staan juist te springen om mbo’ers. “Ik kan me voorstellen dat het aantal administratieve functies afneemt door verdere automatisering. Maar in onze restaurants zie ik geen robots in de bediening lopen. En in de huishouding werken veel mbo’ers die de schoongemaakte kamers controleren. Ik zie een robot niet de bovenste plank van een kast checken of in het afvoerputje op zoek gaan naar haren. Dat is allemaal erg belangrijk mensenwerk.”
Je kunt niet verwachten dat een leerling vijftig jaar hetzelfde beroep uitoefent
En de receptionist dan, die volgens het UWV geen kansrijk beroep heeft? Vugts: “Traditioneel in- en uitchecken wordt misschien vervangen door inchecken met je mobiel. Maar dan nog blijven er mensen nodig voor het sociale aspect: om uitleg te geven over de stad, de bezienswaardigheden, waar je leuk kunt eten, hoe het openbaar vervoer werkt. In de horeca draait alles om aandacht van mensen van vlees en bloed.”
“Ik denk dat de beroepen van nu de basis vormen voor de beroepen van de toekomst”, zegt mbo-teamleider Holderbusch. “Via een robot zullen ze zich verder ontwikkelen, maar dat zal niet van de ene op de andere dag zijn.”
Fundering
De Oeso, die rijke industrielanden met elkaar vergelijkt, roemt in haar rapport Education at a glance 2017 het Nederlandse beroepsonderwijs juist om hoge slagingspercentages en goede arbeidsmarktperspectieven. Paul Kirschner, universiteitshoogleraar aan de Open Universiteit en hoogleraar onderwijspsychologie: “De Oeso wil dat mensen goed in bedrijven passen en dat is iets wat het mbo doet. Als we leerlingen goed opleiden is het geen enkel probleem dat ze nu een opleiding volgen voor een beroep dat over vijftien jaar niet meer bestaat.” Maar Kirschner vindt niet dat we onze leerlingen volledig opleiden. “Een beroepsopleiding moet leerlingen een goede fundering van kennis en vaardigheden geven. Tot op zekere hoogte doet het mbo dat. Maar het stopt te vroeg. Roc’s brengen leerlingen kennis en vaardigheden bij, oefenen deze en toetsen dan of de leerlingen het geleerde kunnen toepassen. Hebben de leerlingen de toets gehaald, dan gaan de docenten verder. Daarmee gaan ze voorbij aan de metacognitieve vaardigheden. Je moet in het onderwijs ook situaties creëren waarin de geleerde kennis en vaardigheden ontoereikend zijn, om op die manier leerlingen te stimuleren zelf op zoek te gaan naar oplossingen.”
De mboer zit vaak goed waar hij zit en is niet de eerste die verder wil
Kirschner neemt de bakkersschool als voorbeeld. Je kunt daar je leerlingen de lekkerste taarten leren bakken. Maar als de leerling een baan krijgt in de bergen, werkt het bakken anders vanwege de andere luchtdruk. “Je kunt niet van opleidingen verwachten dat ze leerlingen onderwijzen hoe je een taart maakt op zeeniveau, op 1500 meter en op 2000 meter. Oftewel: je kunt leerlingen niet alles meegeven om goed te functioneren. Maar het mbo doet alsof we dat wel kunnen.”
Aanpassingsvermogen
Weerbaarheid en aanpassingsvermogen zijn eigenschappen die van belang zijn op elk niveau, maar misschien wel extra voor de mbo’er. Kirschner: “Door het feit dat je in het mbo wordt opgeleid voor een specifiek beroep, en het mbo dus als eindonderwijs kunt zien, is het daar nog belangrijker deze dingen mee te geven.”
Dat opleiden voor een specifiek beroep is achterhaald, vindt Ton Wilthagen, hoogleraar arbeidsmarkt aan de Universiteit van Tilburg. “Het concept ‘beroep’ zoals wij dat nu kennen, is verouderd, het gaat op de arbeidsmarkt veel meer om competenties. Als een loopbaan tegenwoordig vijftig jaar duurt, kun je niet meer verwachten dat je al die vijftig jaar hetzelfde beroep uitoefent.”
Bovendien is het moeilijk de arbeidsmarkt te voorspellen. “Nu is er bijvoorbeeld veel vraag naar mensen die app’s ontwikkelen. Terwijl we tien jaar geleden geen app’s hadden. En de komende zes jaar is er nog behoorlijk wat vraag naar mbo’ers met een economisch-administratieve opleiding. Terwijl we eerder dachten dat die beroepen nu al verdwenen zouden zijn. Wat je wel ziet, is dat er nu geen behoefte is aan de mbo’er die goed overweg kan met zijn calculator, maar aan mbo’ers die administratieve software goed kunnen toepassen”, vertelt Wilthagen. “Hoewel de behoefte niet per se te voorspellen is, is de richting dat wel. Er komt steeds meer werk met een digitaal karakter. De gekozen studierichting maakt minder uit, als je apparaten en software maar verstaat.”
Mbo’ers van nu doen dat onvoldoende, vindt Wilthagen. “Bij een aantal opleidingen wordt te weinig stilgestaan bij de digitale technologie. Bij de zorgopleidingen bijvoorbeeld is het natuurlijk belangrijk dat je sociaal sterk bent en snapt hoe geneesmiddelen werken, maar je moet er ook voor zorgen dat leerlingen voldoende technisch onderlegd zijn. Dat gebeurt nu niet.”
Macht
Terug naar het callcenter. Daar kunnen mbo’ers nu toch beter niet voor kiezen? Wilthagen: “Je kunt best een opleiding tot callcentermedewerker volgen. Maar dan moet je na drie, vier jaar wel in staat zijn wat anders te gaan doen en bij- en nascholing te volgen.”
En dat vraagt om een mentaliteitsverandering. “De mbo’er zit vaak goed waar hij zit en is niet de eerste die verder wil”, erkent teamleider Holderbusch. “Wie doet na twintig jaar nog waar hij initieel voor is opgeleid? Weinig mensen toch. Dat moet voor mbo’ers ook meer gemeengoed worden. Daar ligt een taak voor de werkgevers, die moeten werknemers de ruimte geven zich te ontwikkelen.”
In de horeca gebeurt dat, volgens Vugts. “Mbo’ers kunnen bij ons via interne opleidingen prima doorgroeien en zich blijven ontwikkelen.”
Dat zijn de horecawerknemers die in de horeca willen blijven werken. Maar hoe zit dat bij het callcenter? Waarom zou een callcenter zijn personeel helpen een opleiding voor een compleet ander beroep te volgen? Daar gaat het volgens hoogleraar Wilthagen inderdaad mis. “Onze infrastructuur is nu zo dat je pech hebt als je werkgever geen vervolgopleiding wil betalen. Er wordt wel gesproken van een leven lang leren, maar het is de werkgever die betaalt en dus te veel macht heeft. Daardoor hebben we nu geen toekomstbestendig model.”