Alle

AOb legt eisenpakket op tafel voor passend onderwijs

Kleinere klassen, meer handen in de klas en minder bureaucratie: dat zijn enkele zaken die volgens de AOb nodig zijn om passend onderwijs te laten werken. Dat schrijft de AOb in een brief aan de Tweede Kamer, die volgende week over passend onderwijs debatteert.

Tekst Webredactie - Rob Voorwinden - - 4 Minuten om te lezen

westeremdeneugenie-stolk-10

Beeld: Angeliek de Jonge

De Tweede Kamer vergadert maandag 16 november over de Wet passend onderwijs. In de aanloop naar die evaluatie heeft de AOb een eigen evaluatietraject doorlopen, om te kijken hoe leraren en ondersteuners op dit moment passend onderwijs ervaren. De uitkomsten daarvan stemmen niet vrolijk. Leraren melden dat ze sinds de invoering van passend onderwijs minder grip hebben op de hulp die ze kunnen bieden. Ook kunnen ze leerlingen lang niet altijd de begeleiding geven die nodig is.

Leraren ervaren meer werkdruk en soms frustratie

Ook uit een eindevaluatie die is opgesteld in opdracht van het ministerie van OCW komt een zorgelijk beeld naar voren. Leraren kregen sinds de invoering van passend onderwijs weinig of geen extra faciliteiten om de ondersteuning aan leerlingen echt inhoud te geven. Passend onderwijs heeft volgens de onderzoekers ‘strikt genomen weinig directe gevolgen’ gehad voor het handelen van leraren in hun dagelijkse praktijk. Wel ervaren leraren meer werkdruk en soms frustratie.

Pijnlijk

“Het werd de afgelopen zes jaar pijnlijk duidelijk dat het bieden van passend onderwijs op veel scholen geen realistische verwachting is”, zegt AOb-voorzitter Eugenie Stolk. “Het ontbreekt aan de juiste randvoorwaarden: klassen zijn te groot om alle leerlingen te kunnen zien én te ondersteunen. Ook zitten er vaak teveel leerlingen met een ondersteuningsvraag in één klas, en ontbreekt het aan voldoende collega’s om de ondersteuning op school en in de klas handen en voeten te geven. Leraren en ondersteuners hebben het gevoel continu tekort te schieten omdat ze niet voldoende ondersteuning kunnen bieden.”

Groepsgrootte

Om daar verandering in te brengen legt de AOb in een brief aan de Tweede Kamer een aantal eisen op tafel. Zoals het instellen van een maximale groepsgrootte van 21 leerlingen per klas. “In kleinere klassen hebben leraren meer tijd per leerling, zo simpel is het”, zegt AOb-voorzitter Stolk. “Hierdoor kunnen zij hun leerlingen beter volgen en waar nodig ondersteunen. Ook moeten er meer handen in de klas komen.”

Verder moet er in de lerarenopleidingen meer aandacht komen voor het begeleiden van leerlingen met een specifieke ondersteuningsvraag. “Dit vraagt om een forse herziening van de curricula van de lerarenopleidingen”, zegt Stolk. “En de uitvoerders van passend onderwijs, de leraren, moeten een centrale rol krijgen binnen dit traject.”

Bureaucratie

Ook moet de procedure voor het aanvragen van ondersteuning worden vereenvoudigd. Uit eigen onderzoek van de AOb en Reporter blijkt er sprake is van veel bureaucratie.
Een docent en intern begeleider of zorgcoördinator zijn samen gemiddeld anderhalve dag tot twee dagen kwijt aan het voorbereiden van een aanvraag voor extra ondersteuning. Die vervolgens twee tot drie maanden op zich laat wachten.

“Leraren zijn dus op zichzelf aangewezen totdat die ondersteuning er is”, zegt Stolk. “Als die al komt, wat zeker niet altijd het geval is.” De AOb pleit voor vereenvoudiging van de aanvraagprocedures, waarbij meer vertrouwd wordt op het professionele oordeel van de leraar.

Zonder ingrijpende maatregelen blijft het bieden van passend onderwijs een onmogelijke opdracht

Daarnaast pleit de AOb voor het invoeren van een basisnorm voor passend onderwijs, waardoor voor iedereen duidelijk is welke ondersteuning er wel en niet gevraagd kan worden van een leraar. “Het verschilt per samenwerkingsverband welke ondersteuning een school minimaal moet kunnen bieden”, zegt Stolk. “Dat leidt tot onduidelijkheid, ongelijkheid en onbegrepen situaties bij leerlingen, ouders en leraren.” Er wordt op dit moment wel gewerkt aan het opstellen van zo’n basisnorm, maar het concept is nog te vaag, vindt Stolk. “De norm moet concreter worden om het werkbaar te maken, en mag ook niet worden beschouwd als een minimumnorm.”

Reserves

Tot slot moeten de samenwerkingsverbanden die te hoge financiële reserves hebben, deze afbouwen. Uit onderzoek van het Onderwijsblad en ook van de Inspectie van het onderwijs blijkt dat de hoogte van de reserves bij veel samenwerkingsverbanden niet in verhouding staat tot de risico’s die zij lopen. “Geld dat is bedoeld voor de ondersteuning van leerlingen moet terechtkomen in de klas”, zegt Stolk, “en niet op de bank.”

Succes

Kortom, om passend onderwijs een kans van slagen te geven is een fundamentele koerswijziging nodig. “De minister doet een groot aantal voorstellen om ‘de basis op orde te krijgen’, maar zonder ingrijpende maatregelen blijft het bieden van passend onderwijs een onmogelijke opdracht”, zegt Stolk. “Passend onderwijs vraagt om kleinere klassen, meer handen in de klas en voldoende collega’s.”