Als je moeder ook je collega is
Op dezelfde school werken als je moeder of je kind: hoe is dat? Twee zoons, een dochter en drie moeders vertellen. “Mijn moeder heeft soms een broertje dood aan alle formulieren zoals handelingsplannen en zo. Voor mij is dat juist belangrijke informatie.”
Dirk van Daalen de Jel: “Als iemand - of het nu een leerling of een collega is - iets zegt van ‘je moeder dit of dat’ dan zeg ik direct: Thuis is zij mijn moeder, maar hier niet. Hier is zij mijn collega Armida of mevrouw Van Daalen de Jel. Daar zijn wij allebei strikt in.”
Armida van Daalen de Jel is docent muziek en ckv aan het Scala College in Alphen aan de Rijn. Haar zoon Dirk is docent lichamelijke opvoeding op dezelfde school. Ze spelen ook samen in een band.
Armida: “Mijn dochter Bregje is dansdocent op een andere school, mijn twee jongste dochters willen gymdocent worden en gaan naar de ALO. Dat maakt me supertrots. Zij kiezen voor het vak waar ik ook zo van houd.”
Dirk woont nog thuis, maar gaat binnenkort verhuizen. Dirk: “Armida heeft de neiging om thuis veel te spuien over school. Dan zeg ik weleens: Ho even, ik heb de hele dag gewerkt, het is wel even genoeg nu.”
Aanvankelijk zaten ze beiden in hetzelfde onderbouw-team, Armida is nu verkast naar de bovenbouw. “Hebben we toch ieder meer onze eigen verhalen.” Dirk: “Collega’s gaan onbewust vergelijken en benoemen dat dan. Organiseer ik het kamp, zeggen ze: Armida deed het zus of zo. Dan denk ik: ja dat zal best, andere collega’s deden het ook anders, maar daar heb je het niet over. Het was helemaal geen probleem, maar ik vind het ook prima dat we nu op verschillende locaties werken.”
Dit artikel lees je gratis uit het Onderwijsblad van oktober. Elke maand het meest complete onderwijsvakblad in je bus?
Word lid!
Walhalla
Het Scala College is een topsport-talentschool: “Het is hier een walhalla voor een gymdocent”, zegt Dirk. Armida: “Dan denk ik weleens, ja dat sporten is allemaal mooi, maar kunst en muziek zijn óók belangrijk. Daar strijd ik dan wel voor. Ik zou bijvoorbeeld graag volgend jaar een kunstdag hebben.”
Leren ze nog iets van elkaar? Armida: “Ja. Hoe Dirk met een klas omgaat. Ik zeg weleens: Ze praten allemaal door elkaar heen. Dan zegt Dirk: Maar waarom praten ze, is het niet interessant, duurt het te lang? En is het belangrijk dat ze stil zijn? Daar denk ik dan wel over na.”
Dirk: “In de opleiding voor gymdocent is veel aandacht voor didactiek. Je moet in een vrije situatie in een grote hal, wel orde kunnen houden.” En wat leert hij van Armida? “Over hoe een school werkt, hoe de structuur in elkaar zit. Zeker als beginnende docent is dat ingewikkeld. Ik ben vooral druk met mijn eigen lessen, mijn team en mijn lo-taken. Armida doet allerlei schoolbrede zaken. Zij weet waar je moet zijn, hoe het allemaal werkt. Ze zit nu in de medezeggenschapsraad: ik had geen idee wat daar speelt.”
‘We kunnen alles tegen elkaar zeggen’
Janet van den Acker: “Ik hoorde hier op school van die vacature en dacht meteen: dat kan best wat voor Joris zijn. Hij woonde toen nog thuis, maar was in Frankrijk op vakantie. Hij had net te horen gekregen dat zijn contract in de horeca niet werd verlengd. En ik zeg het eerlijk, ik dacht ook: die moet niet nog een jaar thuis zitten, hij moet wat gaan doen, ik gooi een balletje bij hem op.” Joris: “Ik las die vacature en ik dacht: dat is wel wat voor me. Iets technisch vind ik leuk.”
Janet werkt al bijna 35 jaar als docent beeldende vorming op het Udens College. Joris Meijers is haar zoon en werkt sinds 2016 als technisch onderwijsassistent op dezelfde school.
Twijfelde Janet niet, of ze wel met haar zoon op dezelfde school wilde werken? Absoluut niet, zegt ze. “De school is groot, Joris en zijn broer hebben hier vroeger zelf ook op school gezeten. Niet bij mij in de klas trouwens, dat is een regel hier. En ik heb me natuurlijk verder niet met die sollicitatie bemoeid, ik hoorde pas laat dat hij had geschreven.”
Ooh, is zij jouw moeder? Zij is zo streng!
Omdat ze een andere achternaam hebben duurt het vaak even voor leerlingen door hebben dat ze moeder en zoon zijn, zegt Joris. “Dan zeggen ze: Ooh, is zij jouw moeder? Zij is zo streng!” En vindt hij Janet streng? “Nee, volgens mij niet. Maar als ze gaan vergelijken is er natuurlijk wel verschil. Ik ga anders met leerlingen om, spreek hun taal, ken hun muziek en televisieprogramma’s, ik weet alles van social media. Dat vinden leerlingen mooi, dat ze daar gewoon met je over kunnen praten.”
Trots
Janet: “Als er iets is op school, vraag ik hem privé wel: hoe zie jij dat nou? Daar haal ik dan wel wat uit. Hij heeft toch een ander brilletje op. En ik ben trots als ik merk dat leerlingen dol op hem zijn of als ik collega’s hoor zeggen: Ga maar even naar Joris, die regelt het wel.” Joris: “We gaan anders met elkaar om dan met andere collega’s: er is geen afstand, we kunnen alles tegen elkaar zeggen. Sommige collega’s zeggen ‘ons mam’ als ze het met mij over Janet hebben, dat vind ik gewoon leuk.”
Janet: “Als ik hem als toa bezig zie in de klas denk ik: hij zou ook best die lessen kunnen draaien, hij heeft het echt in zich.” Joris: “Ik denk ook dat ik het docentschap misschien wel in mij heb, maar de opleiding heb ik geprobeerd en dat lukt me niet. Ik vind mijn werk nu hartstikke leuk.”
‘Ik ben erfelijk belast’
Pauline: “Ik ben wel geïnspireerd door mijn moeder. Zij was vroeger altijd heel positief over haar werk en als ik weleens mee mocht naar haar school kwam het allemaal leuk en gezellig over. Dus wilde ik ook juf worden. Ik heb eerst academische pabo gedaan, later nog een master orthopedagogiek.” Marianne van Dooren: “We hebben veel docenten in onze familie. Dat we iets over willen brengen en kinderen wat willen leren, dat zit er wel in.” Pauline: “Ik ben wel erfelijk belast. Of dat nou nature of nurture is?”
Marianne staat als leerkracht voor groep 3 op de Beneden Beekloop, één van de drie nutsscholen in Geldrop. Haar dochter Pauline werkte tot de zomer als orthopedagoog bij dezelfde stichting Het Nut. Met ingang van dit schooljaar heeft Pauline een nieuwe baan in haar woonplaats Utrecht.
Het is leuk om elkaar op het werk tegen te komen, zeggen zowel Marianne als Pauline. Er zijn wel afspraken. Onderling praten ze nooit over collega’s, is er zo één. “Dat weten en vertrouwen onze collega’s ook.” Maar de algemene gang van zaken op school en de kinderen zijn in hun vrije tijd vaak wel gespreksonderwerp. Marianne: “Dan zie ik mijn man kijken, o nee, daar gaan ze weer.”
Ze geven elkaar gevraagd en ongevraagd advies, zeggen ze allebei. Pauline: “Mijn moeder heeft soms een broertje dood aan alle formulieren zoals handelingsplannen en zo. Voor mij is dat juist belangrijke informatie, dat zeg ik wel. Ik krijg van mijn moeder eerlijke feedback en ik kan eerlijk zijn tegen haar.” Marianne: “Ik ben soms wat kort door de bocht en Pauline zegt dan: Denk ook eens hier of daar aan, wat heeft dit kind nodig, hoe kan je hem of haar helpen. Daar leer ik van.”
We worden door elkaar allebei beter in ons vak
Pauline: “Andersom werkt het ook zo. Of je iets bij één kind adviseert of het zit in een groep met 25 anderen, dat pakt soms toch anders uit. Dat hoor ik van mijn moeder. We worden door elkaar allebei beter in ons vak.” Marianne: “Pauline is van de theorie en brengt vernieuwingen in. Ik kan dat snel afdoen als ‘nieuwerwets gedoe’, maar zij plant toch een zaadje in mijn hoofd.”
Brabants
Collega’s noemen elkaar bij de voornaam bij stichting Het Nut. Pauline: “Dat vind ik lastig, ik heb haar thuis ook nooit Marianne genoemd. Dus vaak zeg ik: Hoi mam.” Marianne: “Voor mij is ‘Pauline’ zeggen natuurlijk normaal. Collega’s zeggen wel: ‘Jullie Pauline zei dit of dat.’ Dat is Brabants, denk ik.”
Dat houdt nu dus op. Voor Pauline is het fijn om dichter bij huis te werken, maar Marianne gaat het missen: even koffie met Pauline. “Dat ik een dochter die ver weg woont doordeweeks vaak zag, was een cadeautje.”