PO
VO
MBO

Aantal tijdelijke contracten in het vo groeit maar door

Het aantal docenten met een vaste aanstelling is in het voortgezet onderwijs dit jaar opnieuw gedaald. Bijna een kwart van de leraren in het vo heeft nu een tijdelijk contract. Ook in het mbo groeit het aandeel tijdelijke aanstellingen.

Tekst Arno Kersten - Redactie Onderwijsblad - - 4 Minuten om te lezen

Tijdelijke contracten inhuur tandwiel

Dat blijkt uit nieuwe personeelscijfers die DUO onlangs heeft gepubliceerd. Terwijl het totaal aantal docenten in het vo nagenoeg gelijk bleef, daalde het aantal onderwijsgevenden met een vast contract met bijna negenhonderd. Tegelijkertijd nam het aantal docenten met een tijdelijke aanstelling met ruim duizend toe. Van de 77 duizend leraren in deze sector hebben er bijna 18 duizend een tijdelijke aanstelling, oftewel 23,2 procent. Het jaar ervoor was dat nog 21,9 procent. In 2013 lag dat percentage nog op 15,8 procent.

Ook in het mbo is het aandeel docenten met een tijdelijke aanstelling dit jaar gestegen, naar 21,7 procent. Daar lag het percentage tien jaar geleden rond 12 procent. In het primair onderwijs is voor het eerst in jaren een lichte daling te zien in het percentage tijdelijke contracten van leerkrachten (11,4 procent).

Aangesteld

Over al het onderwijspersoneel samen gemeten ligt het aandeel tijdelijke contracten nog hoger. Dat komt omdat er de afgelopen jaren relatief veel ondersteunend personeel bijkwam, vaak met tijdelijke aanstellingen.

Voor de daling van het aandeel vaste contracten zijn verschillende verklaringen aan te wijzen. Zo worden docenten die met pensioen gaan - meestal in vaste dienst - in de regel opgevolgd door jonge collega’s die met een tijdelijk contract beginnen. Daarnaast hebben schoolbesturen met de incidentele miljarden uit het Nationaal Programma Onderwijs de afgelopen jaren ook tijdelijke medewerkers aangesteld.

Percentage leraren met een tijdelijk contract

Ook werkgeverschap speelt een rol, blijkt uit verhalen van docenten die lang op tijdelijke contracten blijven zitten. De AOb ageert al jaren tegen de toename van tijdelijke aanstellingen. Ook in de politiek groeide de afgelopen jaren het ongenoegen. Een wetsvoorstel om schoolbesturen bij te sturen, aangezwengeld door toenmalig onderwijsminister Dennis Wiersma, moet komend najaar - met fikse vertraging - naar de Tweede Kamer gaan.
 
De conceptversie die vorig voorjaar open stond voor internetconsultatie, bevatte vergaande regels voor het funderend onderwijs om ‘strategisch werkgeverschap’ af te dwingen. Zo moeten werkgevers een medewerker na jaar een vast contract geven. Ook introduceerde Wiersma een nieuwe norm, waarbij elk schoolbestuur ervoor moet zorgen dat minstens 80 procent van de personeelsleden in vaste dienst is.

Werkgeverskoepels PO-raad en VO-raad wezen de voorstellen af als onwenselijk en overbodig. Voorzitter Henk Hagoort van de VO-raad claimde dat instellingen in het voortgezet onderwijs al voldoen aan die norm. Maar de cijfers lieten vorig jaar al een andere werkelijkheid zien: drie op de vijf besturen zat eronder, zo becijferde het Onderwijsblad. Met de nieuwste cijfers van dit schooljaar is dat beeld niet veranderd. Sterker, het aantal besturen onder de norm groeide juist licht.

Gespannen voet

De besturenkoepels kregen deze week steun van de Onderwijsraad, die de minister aanraadt het wetsvoorstel te ‘heroverwegen’. Volgens de raad staat het wetsvoorstel op gespannen voet met de autonomie van schoolbesturen. ‘Het wetsvoorstel laat te veel ruimte aan de regering om – zonder tussenkomst van het parlement – bij algemene maatregel van bestuur (potentieel) gedetailleerde normen te stellen voor strategisch personeelsbeleid’, aldus het advies. De noodzaak voor zulke ingrijpende maatregelen wordt volgens de Onderwijsraad onvoldoende aangetoond. Bij kleine instellingen kunnen de voorgestelde normen het personeelsbeleid juist belemmeren.
 
Om werkgevers aan te spreken volstaat de bestaande wet- en regelgeving, aldus het advies. Verder zijn er vraagtekens rond de uitvoerbaarheid en zou het een flinke administratieve belasting met zich meebrengen. ‘De maatregelen beogen meer vaste contracten, meer voltijdbanen en minder externe inhuur. Maar de haalbaarheid van deze doelen wordt in de praktijk sterk beïnvloed door de vergrijzing, het lerarentekort, de deeltijdcultuur en de toegenomen incidentele bekostiging. De voorgestelde maatregelen staan los van deze ontwikkelingen.’

"De cijfers zijn schokkend"

“De cijfers zijn schokkend. Je zou zeggen dat de sector orde op zaken zou stellen na jarenlange berichtgeving dat het niet goed gaat. Het is in deze tijden van een lerarencrisis onbestaanbaar dat tijdelijke contracten toenemen. In het primair onderwijs zijn de cijfers al jarenlang een stuk beter, dus er is gewoon geen excuus hiervoor”, reageert AOb-bestuurder Jelmer Evers. “Het is zeer verbazingwekkend dat de Onderwijsraad daarom het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid afraadt. De vrijheid van onderwijs in lid twee van Artikel 23 wordt zo ver opgerekt door de raad dat de overheid helemaal niet meer kan ingrijpen. Dat is natuurlijk onzin en doet geen recht aan hoe het onderwijs bijvoorbeeld functioneerde voor de jaren '90. Ik vraag me af hoe de Onderwijsraad tot de conclusie komt dat het zonder wetgeving wel goed komt. Het voortgezet onderwijs stelt zelf overduidelijk geen orde op zaken en het is goed dat die wet er komt.”

 

VO: Aantal leraren met een vast of tijdelijk contract

 

 

 

Over de cijfers

De cijfers in dit bericht zijn gebaseerd op het aantal personen, omdat het wetsvoorstel Strategisch Personeelsbeleid dat ook is. Gemeten in fte (voltijdbanen) pakken de percentages tijdelijke aanstellingen iets lager uit; de trend is dezelfde. Dat er meer personen dan fte’s met een tijdelijke aanstelling zijn, kan komen doordat medewerkers met een tijdelijke aanstelling relatief vaker kleinere parttime banen hebben. De nieuwe personeelscijfers die DUO eind april heeft gepubliceerd, zijn gebaseerd op teldatum 1 oktober 2023. De cijfers wijken iets af van vorig jaar, omdat DUO een correctie toepast op de aangeleverde data. Niet alle schoolbesturen leveren namelijk gegevens aan en daarom worden de aantallen opgehoogd voor een representatief, landelijk beeld.